
Woonplaats. Aan de kanten van ilooten, vijvers,
ook aan de oevers der rivieren.
Voed fel. Schijnt vooral op den bloefem te azen van
planten, in waterachtige (treken groeijende.
Eigenfchappen. De worm of het masker-dezer vlieg
onthoudt zich in het water , aan welks oppervlakte het
vast hangt door een’ langen draad, die hetzelve als tot
ecne pomp of buis dient ter bekoming van lucht; en behoort
tot diegene, aan welke de Heer de r e a u m u r , wegens
derzelver gedaante, den zonderlingen naam van rot-
tejlaartcn gegeven heeft.
29. M. F l o r e a . Linn. Spec. 29 , p. 2868, N 0. 29.
F a b r ic . Ent. Syst. I V , p. 283, N°. 20. {Syrphus
forens'). De Bloemvlieg. D i e B 1 u m enf l ie g e .
Albin, Inf. tab. 17, f. 1. P a n z e r , XX, tab. 21. D e g e e r , Ins.
T . V I , p. 100, No. 2 , tab. 6. f. 2.
Kenteeken. Ruig, borilelige fprieten, op het borst-
ftuk twee ongelijke zwarte itrepen; om het achterlijf twee
bijna afgebrokene lichtgele banden.
Voortteling. Meest in de bloemtuinen.
Voedfel. Aast waarfchijnlijk op de bloemen, daar men
dezelve (leeds op derzelver bladen aantreft.
30. M. Nemorum. Linn. Spec. 30, p, 2869.
•Fa b r ic . Ent. Syst. IV , p. 285, N°. 25. De Bosch-
vlieg. Die Wa ld f l i e g e .
Merian» inf. Europ. tab. 2. Reaumur, Hist, des Ins. T. I l l ,
tab. 31. f. 3.
Kenteeken. Ruig; borilelige fprieten; het achterlijf
geel geringd, en met drie witte banden geteekend: de
ecrile o f voorile ring op de zijden wit.
Woon-
Woonplaats. In de bosfchen: hier te lande wordt dezelve
vooral aangetroffen op de distel- en zoogenaamde
klisplanten, onder houtgewasfen groeijende.
31. M. ARBUSTORUM. LitlU. SpCC. 31 , p. 2869.
F a b r ic . Ent. Syst. IV , p. 285, N°. 30. De Heester-
vlieg. D ie B a umg a r t e n f l i e g e .
P anzer, XX, tab. 22.
Kenteeken. Ruig ; borilelfprieten; het borstiluk grijs;
het achterlijf bruinachtig; op de zijden is de eerfte en
tweede ring roestkleurig.
Woonplaats. Veel op de weilanden.
Eigenfchappen. Deze foort heeft veel overeenkomst
met de laatst voorgaande.
32. M. t e n a x . Linn. Spec. 32, p. 2870. Fabric.
Ent. Syst. TV, p. 288, N ° . 36. {Syrphus tenax).
De langlevende Vlieg. D ie h a r t l e b i g e F l i e g e .
Swammerdam, B. N. tab. 38, fig. 9. Panzer, XX, tab. 23, f.
lilas en tab. 24, f. femina.
Kenteeken. Ruig; borilelige fprieten; het borstiluk
grijs; het achterlijf roest- en éénkleurig; de fchenkels
der achterpooten zamengedrukt en bultig.
Woonplaats. De worm dezer foort vindt men meest
in fekreten, mesthoopen, (tinkende goten en foortgelijke
plaatfen, in welker omtrek men de vlieg, even als op de
bloemen van vele planten, gelijk ook fomtijds in de zoogenaamde
boekbinders pap of (tijffcl mede aantreft.
Eigenfchappen. Het masker dezer vlieg heeft, naar
het getuigenis van den beroemden L in n a e u s , eene zoo
zonderlinge eigenfehap , dat men dezelfde geloof \veig~-
E e a x- n