
fommige blijven boven denzelven, begevende zich flechts
onder eenige ruigte, om in poppen te veranderen; in den
flaat van pop blijven zij tot in Mei des volgenden jaars,
wanneer de kapel daaruit komt.
Eigenfchappen. Zij vliegt dikwijls bij dag,
49. Ph. vernaria. Linn. Spec. 195, p, 2447.
Fabr. Ent. Syst. III, pars 2 , p. 129, N*. 3. Bork*
hausen, E u r o p a i f c h e n S c h m e t t e r l i n g e n ,
V . p. 32, N° , 9. Ph. Geom. Aestharia.
Hubner, Beytr. , ier b .. 4e th., f. 22, taf. 3. R, Ph
Geom. Aestiyaria. Roesel, te d ., 2 ft., p. 51a, t. 13
Kenteeken. Bij het mannetje zijn de fprieten zeer
fijn kam vormig, bij het wijfje draadvormig, alle de vleugels
zijn glanzig groen, over dwars met 2 gegolfde wit--
achtige ftrepen; derzelver voorrand is bruin- en blaauw-
achtig gemengeld; de zij- en achterranden wit- en blaauw-
£roen gefchakeerd; de onderzijde van de 4 vleugelen is
bleekgroen.
Woonplaats. In Ju lij op de witte fyringen, gelijk ook
op andere boomen. inzonderheid op eenige van het ge-
flacht der pruimen,
Voortteling, De rups verandert in eene geelbruine
p o p , uit welke de kapel, na verloop van 3 weken,
uitkomt.
50. Ph. b u p l e u r a r ia . Linn. Spec. 601, p, 2448,
FABkic. Ent. Syst. II I , pars 2 , p. 130, N ° . 4. De
Groen- en Witbandvlinder.
Srpp, se d. 3e Verh., bl. n , tab. 3. f. 5, 6, 7 , 8.
Panzer XVIII, tab. 23,
f Kenteeken. De fprieten kamvormig; de vleugels getand,
groen, de voorfte met twee, de achterfte met eene
kortere en eene langere witte ftreep, alle grijsachtig
gezoomd.
Woonplaats. Op, de wilgen, en het doorwas {Bupleurum
rotundifolium L.')
Voorsteling. De uit de eijeren voortgekomen rupfen
fpintjen zich onder eenige ruigte in, veranderen in poppen
. uit welke de kapellen in Jultj voortkomen.
, 51., Ph. pü n c t a r t a . Linn. Spec. 200, N ° . 2448.
Fabric. Ent. Syst. I I I , pars 2 , p. 13 2 , N ° . n . De
z wartftippige Nachtkapel. D e r punkt i r t e N a c h t -
fal ter.
Sepp. , 4e d», 10e Ve rh ., bl. 29, tab. 10, f. 9» R EAu-
m u r , In f. 2 , p. 364— 366, tab. 29, f. i 4*
' Kenteeken. De fprieten kamvormig, hoekige vleugels ,
die graauw zijn , met eene roestkleurige ftreep, vier witte
, en eene rij zwarte flippen naar de buitenzijde.
Woonplaats. Op de eiken.
, Voortteling. De rups fpint zich op de wijze der dagkapellen
aan het einde vast, bevestigende zich met eenen
draad dwars over het l i j f , wordt in die houding eene
p o p , uit welke de kapel voortkomt.
52. Ph. a m a t a r ia . Linn. Spec. 201 , p. 2449.
F a b r ic , Ent. Syst. I I I , pars 2 , p. 132, N ° .
1 3. De Lieveling,
D er L i e b l i n g s n a c h t -
f a l t e r .
S e p p , 4« d., 35e Verh. , hl. 85, tab. 25, f. 6 M., f.
7 F*