
Woonplaats. In het laatst van Julij aan elzen, hazelaren
en berke (lammen, gelijk ook in het fchaarhout.
. Vo&rtteling. De wijfjeskapel legt hare eijeren aan de
bladeren der wilgen, de daaruit voortgekomen rupfen
volvvasfen zijnde, kruipen in het laatst van den herfst
onder de afgevallen bladeren , van welke zij er eenige
zamentrekt om er haar gefponnen tonnetje , in hetwelk
zij tot eene pop verandert, mede te bedekken; deze
blijft den winter over, komende de kapel eerst in Mei
van het volgend jaar ten voorfchijn.
; Eigenfchappen. Snel van viugt en bij nacht zeer levendig
, zij (leekt hare voorpooten in eene rustende (telling
vooruit.
34. Ph. Dromedarius. Linn. Spec. 62, p. 2430.
Fabric. Ent. Syst. II I , pars 1 . p. 444, N° . 113.
Bombyx dromedarius. Het Karaeeltje. D e r D r o m -
m e d a r.
Sepp, IV D. 6e Verhandaling, bt. 19, tab. 6,
L ’admiral, ƒ»/"., bl. 10, pl. 14.
Kenteeken. Bruingraauw gewolkte aschgraauw ge-
(Ircepte voorvleugels, aan derzelver wortel eene geelachtige
v le k , aan den binnenrand een’ tand, met zwarte
haartjes omzet, de achtervleugels aschgraauw, met eene
boogswijze (Ireep in hun midden, en eene geelachtige
vlek aan den binnenhoek.
Wlonplaats. In Augustus op hazelaren, elzen en
berken.
Voortteling. De rups volwasfen zijnde, (pint een
tonnetje-* in hetwelk zij in 4 weken, omtrent half Novcm
285
vembcr verpopt, en in Mei des volgenden jaars de kapel
voortbrengt.
35. Ph. cossus. L in n . Spec. 6 3 , p. 2431. Fab
r ic . Ent. Syst. III, pars 2 . p. 1 . N ° . 1. Cossus
LiGNiPERDA. De Wilgen Houtfupskapel. Le Cossus.
D e r We i d e n h o l z f p i n n e r .
SaPP. o. 3e d. 43e en 44e Verti., bl. 145. tab. 4$
en 44, f. 9 M., f. 8 F. Rgésel, ie d. 2e ft., bl,
281, tab. 18, f. 7 M., f. 6 F. Ltonet, Traité A‘
natomiquo etc.
Kenteeken. Bruinachtig graauwe, met vele door elkan-
deren loopende golfswijze zwarte (Ireepjes bezette voorvleugels,
op ieder van welke een donkergraauwe vlek
geplaatst i s ; de achtervleugels donkergraauw, met een
okergelen zwartgevlekten rand.
Woonplaats. In Julij of Augustus vliegt dezelve zonder
eenig vast verblijf.
Voortteling. De groei der rupfen gaat zeer langzaam,
zij hebben meer dan een jaar noodig, om van de geboorte
uit het e i , tot de verandering in een pop te geraken
; deze eenmaal aanwezig zijnde , dringt zich na 3
o f 4 weken uit het weeffel, waarin dezelve befloten is ,
uit het binnenlle gedeelte van den boomftam, in welke
zij verpopt, ter helfte naar buitene, fpringt dan open,
en de kapel vliegt er uit.
Eigenfchappen. Vliegende maakt zij een (Icrk brommend
geluid, hetwelk door de ltijfheid harer vleugelen
veroorzaakt wordt.
- 36. Ph. p a l p in a . Linn. Spec. 64 , p. 2:431. Fa-
Ent. Syst. III, pars 1 , p. 448> N ° . 127.
Bqa*-
b r ic .