
zwarten band ; de achtervleugels aan den binnenrand
grijs gezoomd , en aan de achterzijde een zeer klein ,
zwart oogje, in het midden met een wit Lipje.
Woonplaats. In en omtrent de bosfchen en het
Ichaarhout, van het midden van Julij tot in het laatst
van Augustus.
Voortteling. Uit de eijeren , die omLreeks half Julij
gelegd worden, komen de rupsjes, omtrent drie weken
daarna, uit ; blijven den winter over, veranderende eerst
in de laatLe dagen van Junij des volgenden jaars in eene
pop, uit welke, drie weken daarna, de kapel voortkomt.
Eigenfc happen. Door den ongemeen langzamen groei
der rups ziet men deze kapel maar eenmaal des jaars, en
is zeldzaam.
23. P. N. G. Semele. Linn. Spec. 148, p. 2300.
Fabric. Ent. Syst- III. , pars 1 , p. 232, N°. 725.
Papilio Satyri Semele. De inlandfche Atlas. U A-
gr este. D e r Adl e r b r aun e S a f r a n g e l b g e f l e c k e -
te F a l t e r D i e R o s t b i n d e .
Panzer XIX, tab. 23.
Kenteeken. .De vleugels getand, donkerbruin, op de
voorfte met drie geelachtige vlekken, op twee van welke
een blaauw oogje met eene witte Lip; de achtervleugels
met twee boven elkander Laande okergele banden, de bo-
venLe flaauwer dan de onderLe, op welke aan den binnenhoek
een blaauw, wit geftipt oogje.
Woonplaats. Op ftcenachtige plaatfen, op bloemen
en op dorre velden, van Julij tot September.
24- P. N.<> G. Jurtina. Linn. Spec. 155, p.
*3°3--
2303. P. N* G. Janira. Linn. Spec. 156, p. 2304,
Maf. Fabric. Ent. Syst. III, pars 1 , p. 241, N°. 752.
P. Satyri Janira. B. P. Satyri Jurtina. Het bruine
Zandoogje. Corydon fem. Myrtil Maf. D e r Ri e d -
g ra sf a l ter .
Sepp. o. c. Ie Deef ie Stuk, ge Verh., bl. 29 , tab 5. Maf. ét
fem.. Roesel SI 11e D. ie Stuk, bl. 180, tab. 34, f. 7 en 3
fem. Espor. o. c. t Th. , f. 128, tab. 10, f. 1 et 2. Maf.
et fem.
Kenteeken. De vleugels gekarteld, bij het mannetje
effen bruin, op de voorLe naar de punt een kaneelkleu-
rig oogje, in het midden met een zwart Lipje. De onderzijde
der voorvleugelen geelachtig , bruin geaderd, en
naar de punt een zwart oogje met een wit Lipje, die
der achtervleugelen donkerbruin , op het midden digt aan
den buitenrand een rosachtig oogje, met een zwart
Lipje.
Bij het wijfje zijn de vleugels bruin, op ieder eene lange
bruinroode vlek, aan de buitenzijde met een gevloeid zwart
boord, digt aan den punt der voorvleugelen een zwart
oogje, met een witte Lip.
Aanmerking, In navolging van zeer geoefende infec-
tcnkenners, heb ik de Papilio Jurtina en J a n ir a , door
den Heer gm e l in , in de 13de uitgave van het Syst.
Nat. L iN N A E i, nog als twee bijzondere foorten behouden
, in deze mijne naamlijst als onderfcheidene fekfen
van eene en dezelfde foort bijeengevoegd,
Woonplaats. In opene plaatfen in de bosfchen, ook
op bloemrijke weiden, op welke veel klaver groeit, wordt
de kapel op het einde van Julij aangetroffen.
. Voortteling. Uit de in Julij gelegde eijeren komen de
P ® rup