
Ent. Syst. II, p. 68 , N°. i . Het gemeen Haft. FE-
phémère d trois filets et alles tachetócs. D e r gemeine
H aft.
Suezer, Kennz. tab. 17, f. 103.
Kenteeken. Het lijf bruin; de vleugels netvormig,
bruin geaderd en gevlekt.
Woonplaats. Aan de waterkanten en over het water.
Voortteling. Het wijfje legt een ovaal klompje, hetwelk
uit zeer veel eitjes zamengefteld i s , de daaruit
voortkomende maskers leven eenige jaren in het water.
Daarna komen, midden in den zomer, binnen weinige dagen
op verfcheiden plaatfen eene verbazende menigte van
deze haften op eenmaal uit het water opvliegen, welke
alsdan vervellen. Doch in dezen haren volkomen ftaat
blijven zij Hechts kort, ftervende na verloop van maar
weinige uren. Zie swammerdam, Bibl. Nat. p. 218,
£J9, 234 et feqq. tab. 13 , 14 et 15.
* * Dc fiaart tV/ceborfielig.
2. E . BiocuLATA. Linn. Spec. 5 , p. 2629. Fa-
b r ic . Ent Syst II, p. 70 , N ° . 9. Het tweeoogig Haft.
/’Ephémere jaune d deux filets et alles reticulóes.
D e r zwe i äug i g e H a ft.
S w am m e r d am , Bibl. Nat. p. 218, 219, 234, et seqq. tab. 13,
14 en 15, G e o f f r o i . InJ. 11. p. 239, No. 5 , tab. 13, f. 4.
Kenteeken. Het lijf van boven geelachtig, van onderen
bruin , de ringen aan de onderzijde met twee punten ;
de vleugels gaasvormig, doorfchijnend, aan den buitenrand
geelachtig.
Woonplaats. Inzonderheid aan onze groote rivieren,
al-
37*
alwaar dezelve des zomers gedurende twee o f drie avon-
vonden bij millioenen uit het water opkomen en binnen
4 a 5 uren verdwijnen.
Voortteling.. Zij legt hare eijeren op het water, uit
Welke, nadat zij op den grond gezonken zijn, een zes-
pootig jnfect o f masker voortkomt, hetwelk in het volkomen
haftinfect verandert*
3. E . horaria. Linn. Spec. 9, p. 2630* Fabric.
E nt Syst. I I , p. 7 1 , N° 13. De Mut. FEphémtre
d deux filets et alles margmées. D e r Stundenhaf t .
Kenteeken. Het lijf bruin, fomtijds wit; de vleugels
w i t ; aan den dikften rand zwartachtig; omtrent één
vierde duims lang.
Woonplaats. Is zeer algemeen aan waterachtige plaatfen.
CCXXXVI. DE W A T E RM O T ( P H R ÏG A N E J f i
Gejlachts-Kenteeken. De mond met eene hoomachtige,
boogvormige, korte, fcherpe, tandelooze kaak, de bui-
tenfte perkamentachtig; vier voeldraadjes; drie nevenoogjes,
de fprieten borftelig, langer dan het borstfhik;
over elkander liggende vleugels, de onderite gevouwen«
* E e kaak gefpleten, de fiaart fiekelig gebaard niet
twee geknotte borfielharen.
i . P. BICAUDATA. Linn. Spec. i , p. 2631. Fa*
bric. Ent. Syst. II , p. 72, N ° . 8. Semelis BïcAcf-
d a t a . De tweeftaartige Watermot. L a perk brünè d
raics pdunes. D i e z w e y f c h w a n z i g e W a s*
f e rmo t t e .
A a s gvt*