
E n t. Syst. ï ï , p. 381. N° . 35. De kopergoene Juffer,
PAminthe.
R oesel, 1. D. 2e St. bl. 205, tab. 5 , f*, 2, M. Sülzer, KennZ.
der Inf. tab. 17, f. 101.
Kentecken. De oogen gro©t, bruin, blinkende; her
lijf goudglanzig groen; op het borstftuk een goudgeel
fireepje; de vier doorfchijnende vleugels aan de geleding
cn aan den voorfren rand geel, aan het einde met een
zwart vlekje; aan het achterlijf bij het mannetje drie, bij
het wijfje twee uitftekende punten.
Woonplaats. Veel langs de waterkanten.
Voortteling. Als de voorgaande.
7. L . viRGO. Linn. Spec. 20, p. 2626a. Fabric,
E n t. Syst. I I , p. 386, N \ i . Agrion.' De Beek-
juffer. L a Louise.
R oesel, 11. D. ie St. bl. 221, f. 7 , M. f. 6 , F.
Kent eek en. Blinkende bruinroode oogen; het fraai
groene lijf eindigt in een paar korte fpitfen, die bij de
mannetjes eenigzins gekromd, bij de wijfjes regt zijn ;
de vleugels aan beide einden doorfchijnende, in hun midden
blaauw.
Woonplaats. Reeds in Mei vliegen z ij, zonder zich
op eenig voorwerp meer bijzonder op te houden.
Voortteling. Gefchiedt als bij de voorgaande, alleen
duurt de paring langer, en het wijfje legt hare eijeren
niet zoo fpoedig.
8. ViRGO. Linn. Spec. 20, p. 2626.3. Fabric.
E n t. Syst. I I , p. 387, N*. 1. d. met bruine goud-
glanzige vleugelen, R oesel , I I , D. ie St. bl. 221.
f. 5.
f. f i Is Waarfchijnlijk eene verfcheidenheid van de bo>
venftaande.
9. PuèllA* Linn. Spec. 2 i , p» 2626.8. Fabric*
Ent. Syst. II. p* 387. N°. 2. A grion. Het Juffertje*
GoeDaart, Inf. 111» tab» R. RoeseL, 11» D» te St. bl.2274 tab» lö,
f. 3, M. 4. F. Sulzer, Kennz. der inf. tab» 17, f. 102.
Kenteeken. Groote groene oogen; het borstftuk eii
het lijf paarschachtig, het eerfte van boven met drie
Zwarte ftrepen, Van onderen geel; de vleugels fmal en
doorfchijnende, aan den buitenrand met een zwart vlekje.
Bij het wijfje is de paarschachtige kleur groenachtig
blaauw. Verfcheidenheden van deze komen er voor met
het lijf van boven bruin, van onderen groenachtig blaauw;
het lijf bruin en geel, en andere meer.
Woonplaats* Op moerasfige weilanden.
Voortteling» Gefchiedt genoegzaam op dezelfde wijzë
als bij de voorgaande*
Eigenfehappen. Vliegen alleen in Warm weder bij
dag, en zitten *snachts ftil.
CCXXXV. H E T H A FT oF OËVERAAS QËPIIË*
MERA)i
Gejlachts-Kenteekcn. De mond tandeloos; vief zeer
korte draadvormige voelertjes; de binnenfte kaak met de
lip zamengewasfen; de fprieten k o r t, elsvormig, twee
groote bijoogjes boven de gewone oogen; opftaande vleugels,
de onderfte zeer klein; de ftaart borftelhürig,
* D e ftaart drieborftetig.
** E * VULGATA. Linn. Spec, t *p*a62§. FAËRie,
A * Ent,