
rupfen in het begin van Augustus ui t ; in Mei en Junfj
van het volgende jaar worden zij poppen, uit welke de
kapel, omtrent zes weken daarna, uitkomt.
Eigenfchappen. Verfchillen foms aanmerkelijk van
kleur, inzonderheid in het oranje; de vleugels zijn ui-
termaten teêr en bros.
25 P. N. G. Cardui. Linn. Spec. 157, p. 2305.
Fabric. E n t. Syst. III, pars 1 , p. 104 , N° . 320. De
Distelvink. L a bèlle Dame. D e r D i s t e l f a l t e r .
Sepp o. c . , IV D ., i en 2 Verhand., bl. i , tab. x cn 2. Rosel,
1 D ., I St. , bl. 54, tab. 10. Panzer XVII, tab. 19.
Kenteeken. De vleugels getand, de bovenzijde met
roode, vuurkleurige , zwarte, witte en gele vlekken; de
onderzijde rood, geel, wit en zwart bont, op ieder der
achtervleugelen vier oogen, met groene pupillen. De
buitenrand der 4 vleugelen is met een’ fmallen, witten
rand gezoomd, welke door zwarte afdeelingen afgebroken
wordt-
Woonplaats In April, Mei en vervolgens in Julij tot
in September op velerlei bloemen.
Voortteling. Zij legt hare eijeren op distelen , artisjokken
, malva, en z .; de uit dezelve voortgekomen rupfen
volwasfen zijnde, veranderen in poppen, met gouden
en zilvereu vlekken; na 8 of 9 dagen komen de kapellen
daaruit ten voorfchijn. .
Eigenfchappen. In fommige jaren zeer overvloedig,
in andere ziet men ze bijna niet.
aö. P. N- G. Iris. Linn. Spec. 161, p. 2307.
Fabric. Ent. Syst. III, pars i , p. i i o , N®. 3S9-
De
De Iris , of weêrfcliijnkapel. L e Mars. Der Schi l-
l e r f a l t e r .
Panzer XVII, tab. 23. Roesel 111e D. ie Stuk, bl. 220, tab.
42. Esper. o. c. T h. i , f. 139 > ta^>* ^ L f» f.
2 fem.
Kenteeken. De kleuren der vleugelen dezer kapellen
zijn zeer verfchillende niet alleen, maar ook hebben dezelve
, naar mate zij tegen of voor het licht gehouden
worden , eene blaauwe of bruine kleur. Er zijn er, die
op de bovenzijde der vleugelen eene donkerbruine en
blaauwe grondkleur hebben, met witte vlekken, welke in
dié met de blaauwe en rosachtige grondkleur meestal
oranjegeel zijn. Bij fommige zijn de voor- en achter- ,
bij andere alleen de achtervleugels , met oranjeoogen
geteekend.
Woonplaats. In Julij en Augustus op de weiden, op
den koedrek en in het fchaarhout.
Voortteling. De uit de eijeren voortgekomen rups
groeit langzaam, en, nadat zij in eene pop veranderd is ,
komt de kapel binnen 14 dagen uit.
Eigenfchappen. Wegens den weêrfchijn der vleugelen
kan men bij r o e s e l en e s p e r , boven aangehaald, veel
mauwkeurigs en merkwaardigs vinden.
<27. Pap. nymph. phaleratus populi. Linn. Spec.
16a, p. 2310. Fabric. Ent. Syst. III, pars 1, p,
i n , N°. 343. De Nimweegfche kapel. L e Silvain.
L e grand Silvain. D e r P a p p e l f a l t e r .
Panzer XVII, tab. 22. Roesel 111e D. ie Stuk, p. 174, tab.
33, f. x en 2.
Kenteeken. De vleugels getand, op de bovenzijde
P 3 bruin,