
achtig; de dekfchilden zw art, aan de buitenzijden der-
zelve ieder met een gegolfd , dwars, grijs ftreepje, aan
derzelver hoeken, aan de binnenzijde van boven, met
een boogswijs witachtig ftreepje , en langs den geheelen
binnenrand met een’ rooden zoom verft erd; deze kleuren
worden door een zeer fijn ftof gevormd, hetwelk door
de behandeling ligt afgaat, waardoor men dikwijls geheel
2Warte aantreft, het lijf van onderen roestkleurig grijs ;
de pooten zwartachtig. Lengte 1 1 , breedte § lijn.
Woonplaats. Op vele planten, als op het fpeenkruid,
(scrophularia, L .) op de vlier (sambucüs, L .) op
het gemeen duizendblad (achillea millefolium , LP)
op de Brem ( spartium scoparium, L .) op de wolfs
melk (euphorbia , L .) in de tulpen en andere planten ;
fomtijds in de lente bij duizenden op de bloefems van
lage perenboomen; ook in de huizen.
s . A . M uscorum , Linn. Spec. 2 , p. 1614. Fabric.
E n t. Syst. I , Pars 1 , p. 264, N °. 4. De Kabinet-
Bloemkever. /’Amourette. D e r Kabinet tki i fer .
i O Li vier , Ent. Tom. II , No. 14, p. 8, pl. 1 , f. i , a , b , c.
Kenteeken. De kop zwart, de fprieten bruin, het
borstftuk zwart, met grijs- en roodachtige vlekjes aan het
achterfte gedeelte; het rugfchildje roodachtig, de dekfchilden
zw ar t; de binnenrand roestkleurig ; overdwars
grijs , golfachtig geftreept; deze teekening is evenwel bij
alle niet eenerlei; even als bij den voorgaanden , worden
deze kleuren door een fijn ftof veroorzaakt, hetwelk door
wrijving ligt verdwijnt; het lijf van onderen rosachtig
grijs; de pooten donkerbruin. Lengte f , breedte § lijn.
Woonplaats. Op de bloemen van zeer vele planten ,
in pelterijen, opgezette dieren, bijna het geheele jaar
door.
3. A. Verbasci, Linn. Spec. 3, p. 1614. Fabric.
E n t. Syst. I , Pars 1 , p. 164, N ° . 5. De Wolkruids-
Bloemkever. D e r W o l l k r a u t k a f e r .
Olivier, Ent. Tom. I I , No. 14, p. 7 » pl* *» f» 2 * a * b» c , d.
Kenteeken. De kop en de fprieten zwart; het borst-
ftuk geel graauw, ros en bruin gekleurd; de dekfchilden
donkerbruin en geelachtig gemengeld; met 3 golfachtige
grijze banden ; het lijf zwart, de pooten bruin.
Lengte 1 , breedte § lijn.
Hij wordt van fommige voor eene verfcheidenheid van
de A . scrophularia gehouden. 'V
CXCVI. DEKRENGENTOR. (S IL P HA.)
Gejlachts-kenteeken. De fprieten met gebladerde knods-
jes; de dekfchilden gezoomd, de kop vooruitftekende, het
borstftuk platachtig en gezoomd.
1. S. Germanica, Linn. Spec. 1 , p. 1615. Fabric.
E n t. Syst. I , Pars 1 , p. 246, N° . 1. Nicrophorus
Germanicus. De zwarte Doodgraver. Le grand Der~
meste noir. D e r De u t f c h e Aa s k a f e r .
Olivier, Ent. Tom. I I , No. 10, p. 7 , pl. 1 , f. 2, a, b.
Kenteeken. De kop groot, glad, met eene roskleurige
vlek; de fprieten zwart, het kolfje geelachtig ; het borstftuk
ongelijk gewelfd en gezoomd; het rugfchildje driekantig,
de dekfchilden korter dan het lijf, verfchillen
1.