ai. C . Pyri. Linn. Spec. 7 a , p. 1775. Fabric.
E n t. Syst. I , Pars 2 , p. 487, N° . 390. De Snuitke-
vev der Pereboomcn. Le Charanson d ócaillcs vertes
et pattes fauves. D e r B i r n b a u m r u s f e 1 k a f e r.
OliVikR. Ent. Tom. V , No. 83 8, p. 412, pl. 3 , f. 30 C. et
pl. 26, f. 383. Panzer X , torn. 4.
Kenteeken. De fnuit kort, gootvormig uitgehold; het
borstftuk digt gehippeld, Smaller dan de dekfehilden, die
met ftipjcs over langs geftreept, eigenlijk zwart, doch
door de fchubbetjes, met welke zij gedekt zijn, als groen
en blaauw, metaalglanzig zich vertoonen; de pooten
bruin-roodj, fomtijds zwartachtig. Lengte 4 lijnen.
Woonplaats. Inzonderheid op de pereboomcn, doch
ook op die der appelen en pruimen, gelijk ook op den
hagedoorn. ('Crataegus oxyacantha L.')
Eigenfchappen. Deze kever is zeer veranderlijk van
kleur, hebbende dan eenen groenachtigen, dan eenen
roodachtigen wcêrfchijn, naarmate de fchubbetjes van
het borstftuk en de dekfehilden door wrijving afvallen.
22. C . A r g e n t a t u s . Linn. Spec. 7 3 , p. 1776.
F a b r ic . Ent. Syst. I , Pars 2 , p. 489 , No. 398. Het
zilverachtig Snuitkevertje. Le Charanson argenté ou d
éc ai lies vertes. D e r S i l b e r g r u n e R u s f e l k a f e r .
Olivier, Ent. V ., No. 83 8 , p. 4x6, pl. 5 , f. 56, a . b.
Kenteeken. De fnuit zeer kort; het borstftuk afgerond
en fmaller dan de dekfehilden; deze hebben negen
ftrepen, welke met ingedrukte Tripjes bezet zijn; de pooten
vaal geel. Lengte i ï lijn.
Woonplaats. Reeds in Mei en vervolgens op verfcheïden
boob
o o t^ fe^ planten, als op de paarde-kastanje-, elzen-
en eCemtruiken , op den hazelaar en de netelen.
23. G. ViRiDis Linn. Spec. 76 , p. 1782. Fabric.
Ent. Syst. I b . , p. 454 N°. 254. Het groen ülijfan-
tjé. Le Charanson vert. D e r g r ü n e A f t e r r as-
f e 1 k a f e r.
Olivier, Ent. T . V , *337, pl. a , f. 18 SuLz e r , Kcnnz. e tc .,
p, Ï9, t. 3 , f. 24. ScHaFFER, Elem. In s ., t. 108. Rhinoma«
c t r i ÏD. Icon , ïn t .y t, 53, f, 6 , et t. 76, f. 1 , 2 , 3.
Kenteeken. * De fprieten donker groen; de fnuit kort,
dik, van boven plat, met eene weinig verhevene ftrecj>
op het midden; het bijna rolronde borstfehild, en de
geftreepte , eenigzins puntig uitloopende® dekfehilden
donkergroen; de randen , gelijk ook het lijf van onderen
, geel; fomtijds is de kleur der dekfehilden bruin.
Lengte 4— 5 lijnen.
Woonplaats. Op de brandnetels , distelen, wilgen t
elzen en op fommige ooftboomen,
24. C . N e b u l o su s . Linn. Spec. £ 4 , p. 1787.
F a b r ic . Ent. Syst. I , pars 2 , p. 4 5 7 , N°. 265. Het
gewolkt Snuitkevertje. L e Charanson d trompe sillonné.
F riscH, Infecten in Teutschland,XI Theils 32. 3e platte tab. 23,
f. 5. Geoffroi, Histoire des Insectes q u i se trouyent aux
en v iron s de Paris, i p. 278, tab. 4 , f 8.
Kenteeken. De fnuit langs de zijden bruin, van boven
wit ; Het borstftukfdn deszelfs midden gebult, zwart
geflipt, als fègrijn; de dekfehilden liclit^ graauw, ge-
ftreept, met ingedrukte flippen; bij het wijfje loopen
nog twee bruine fchuinfche dwarsftrepen over dezelve;
de pooten grijs. Lengte 5 lijnen.
G 2 Woon