
b r ic . Ent. Syst. I , Pafs a , p. 4139 N° . 86. De
Snuitkever van de Paardezuring.
ÜtiViER, Ent. Tom. V . No. 834, p. 126, pl. 2?, f. 39!. Cur*.
culio RmjNCHAENUs Rumicis.
Kenteeken. Dé kop rond, en , even als de fnüit,
fcwart; het börstftuk rolrondachtig, en veel fmaller, dan
de grijsachtige dekfchilden, met twee digt bij elkander
ftaande, foms in elkander loopende, ftrepen; de dekfchilden
gehippeld, geftreept, grijsachtig, niet zwarte vlekjes
; het lijf van onderen zwart. Lengte omtrent 3
lijnen.
Woonplaats Op de paardenzuring.
Voortteling. Het wormpje maakt, aan dé onderzijde
der bladeren, een netswijs nestje, waarin het zijne ge-
daanteverwisfeling ondergaat, én als kevertje voortkomt.
12. C . Quercus. Linn. Spec. 2 5 , p. 1760. Fa-
b r i c . Ent. Syst. I , Pars 2 , p. 412, N° . 79. Het
Snuitkevertje der Eiken. Eynchene du Chëne. D e r
E i c h e n r u s f e l k a f e r .
Olivier, Ent. Tom. V , No. 834, p. 133, pl. 33» *• 5°6* C urcuLio
rhunchaenus quercus.
Kenteeken. De fnuit dun, bruin; de fprieten geel;
het börstftuk zwart, gehippeld, langs de zijden geelachtig,
en over het midden eene ftreep van dezelfde kleur ,
die fómtijds als uitgewischt zich vertoont; de dekfchilden
rosachtig, met drie geelachtige ftrepen; het lijf van
onderen bruin; de pooten roodachtig. Lengte 1 lijn.
Somtijds is de grondkleur der dekfchilden donkerbruin,
en de ftrepen op dezelve wit.
Woonplaats. . Aan de onderzijde tusfehen de ribben
der
der eiken bladeren, welke daardoor zich als gevlekt verwonen.
13. C. Alni» Linn. Spec. 42, p. 1760. Fabric.
Ent. Syst. I , Pars 2, p. 445> N°* 2l6* **et Snuitkevertje
der Elzen. L e Charanson sauteur d taches
noires. D e r E r l e n r u s f e l k a f e r .
OLIVIER, Ent. Tom. V , No. 832, p. 99» pb 3®, CuRCULIO
, ORCHESTES Altli.
Kenteeken. Kop en fhuit zw ar t, de lprieten donker-
graauw, het borstfehild roodachtig bruin , de dekfchilden
roodachtig, ieder met een ronde zwarte vlek op hun
midden; het lijf van onderen zwart , aan het achterlijf
geel gerand; de pooten zwart. Lengte i | lijn.
Woonplaats. Op de Elzenboomen.
Voedfel. Het merg van den bast, de bladeren en de
jonge uitfpruitfels, welke hij vernielt.
Voortteling. Het masker bewoont alleen de bladeren,
op welke het zich verandert, komende de kever er tegen
het einde van Junij uit voort.
14. C. Salicis , Linn. Spec. 43, p. 1761. Fabric.
Ent. Syst. I , Pars 2 , p. 447, N° . 222. De wilgen
Snuitkever. L e Charanson sauteur du saule• D e r
we iden R u s f e l k a f e r .
Olivier. Ent. Tom. V. No. 83, p. 104, pl. 32, £ 49°- Curcu-
Lio, orchestes salicis. Panzer ,X, tab. 15.
Kenteeken. De fnuit, de fprieten en het.borsthuk
zwart, het rugfehildje witachtig; de dekfchilden zwart ,
gehreept, over de breedte met twee gegolfde banden ,
met een bruin geele vlek over den naad; het lijf van oude