
ten borftelig; vier vliesachtige, fchuins afioopende vleugelen
; bij de meesten fpringpooten.
I . C . G e n l s t a e . Lintti Spec. 56, p, 2093. Fab
r ic . Ent. Syst. IV , p . 1 6 , No. 3 1 , M em b r a c is
Genistae. De Bremcicade. L e demi Diable. JDie
G e n f t e r c i c a d e .
Geoffroi, Hist, des In f., I 434, No. 19.
Kenteeken. De kop klein, en even gelijk het naat
achteren uitgerekte fpits eindigende borstftuk, donkerbruin;
het achterlijf zwart, met witte ringen; de vleugels geel.
Woonplaats. Op de brem.
a. C . C o r n u t a . Linn. Spec. 6 , p. 2094. Fab
r ic . Ent. Syst. IV , p . 14 , N . 22. M em bra cis,
Cornuta. De gehoornde Cicade. L e petit Diable.
D ie g eh o rnt e Ci cade .
Panzer XIX,, tab. 19. Membracis Cornuta. Sulzer, Kennz
der Infecten, p. 95, tab. 10, f. 63.
Kenteeken. De kop nederwaarts gebogen; het borstftuk
breed, aan de zijden met twee fpits uitloopende
hoorntjes, op deszelfs midden eene foort van kam, zich
verlengende in eene digte en gedraaide punt, tot aan het
einde van het achterlijf; de dekfehilden bruin geaderd en
doorfchijnend; de pooten geel. Lengte 4* lijn.
Woonplaats. In Julij op wilgen, distelen, op het koren
en op de weiden.
Eigenjchappen. Doet groote fprongen.
3* C. Aurita. 'Li tin. Spec. 7, p. 2095. Fabric.
Ent, Syst. IV , p. 11 , N°. 15, Membracis aurita.
De
De geoorde Cicade. L e grand Diable. D ie geöhr -
te Ci cade .
Panzer XIX, tab. 18. Sulzer, abgek. Gefch. der Inf. , p. 89,
tab. 9, f. 2. Stoll, Cicaden, p. 30, t. 4 , f. 22.
Kenteeken. De kop van voren als een vliezig rond-
fchild, met drie uitpuilingen; aan de beide zijden van
het borstftuk een vliezig horentje, in de gedaante van een
oor; de bovenvleugels bruinachtig gevlekt, de onderfte
zwartachtig; de fchenen der achterpooten vliesachtig verbreed,
en de buitenzijde met doorntjes en haartjes bezet
; de algemeene kleur is aschgraauw o f groenachtig
geel. Lengte 6 lijnen.
Woonplaats. In Julij en Augustus op eiken- en ha-
zelftruiken; ook in de tuinen. Is zeldzaam.
4. C. S p u m a r ia . Linn. Spec. 2 4 , p. 2102. F a-
b r ic . Ent. Syst. IV , p. 51 , N°. 18. C e r c o p is Spumaria.
De Schuimcicade. L e Cigale bedaude, Cigale
de Vécume du gramen. D ie S c h au m c i c a d e .
Panzer XIX, tab. 8. Cercopis. Roesel, He D. ae Stuk, p.
400, tab. 23.
Kenteeken. De kop breeder, dan lang, vooraan, digt
bij de oogen, twee korte, dunne fprieten; het borstftuk
vijfhoekig; de bovenvleugels lederachtig, met vele aderen
, de ondervleugels zeer dun, vliesachtig doorfchijnend,
en in den ftaat van rus t, zamengevouwen, en
zijd waar ts afhangende; de achterpooten langer dan de
vier voorften; de fchenen met twee doorntjes. Lengte
4 lijnen.
Woonplaats. Bijna op alle boomen en planten, ïnzon-
heid evenwel op wilgen en rozen reeds in het begin van
den zomer, het meest evenwel in September.
L « Vtori