den buitenkant te rijten , en alzoo den kever gelegenheid
te geven , om er uit te kruipen.
CCIX. DE SPRINGKEVER. ( E L A T E R ..)
Gejlachts-Kenteeken. Draadvormige fprieten; de voe-
lertjes bijlvormig; aan de borst eene dolkvormige punt,
die uit eene ileuf aan het achterlijf- ontfpringt.
i . E . Bip u s t u l a t u s . Linn. Spec. 9 , p. 1904.
F a b r ic . Ent. Syst. I , pars 2 , p. 235; N°. 88. De
tweebladige Springkever. Le Taupin noir d taches
rouges. D e r z w e i b l a t t e r i g e S p r i n g k a f e r .
Ou v ie r , Ent. Tom. I I , No. 3 1 , p. 49, pl. 2 , f. i 3, a , b.
Panzer V l l l , tab. 10.
Kentecken. Geheel zwart; de dekfchilden geflreept,
op ieder derzelve van voren eene roode vlek ; de fprie-
ten en pooten bruin. Lengte 4 lijnen.
Woonplaats. Onder den bast der boomflammen en
in rotte tronken, ook op het gras; komt zeldzaam voor.
a. E. B r u n n e u s , Linn. Spec. 1 6 , p. 1904. Fab
r ic . Ent Syst. I , pars 2 , p. 228 , N°. 53. De
bruine Springkever. D e r b r a u n e S p r i n g k a f e r
OliviEr , Ent. Tom. 11, No. 31, p. 43, pl. 3, f. 30, Fuessli,
Archives at V Histoire des Infectes, p. 147, pl. 27, f. 6.
Ktmeekeu. De kop zwart; het borstfluk roodachtig
bruin, met eene zwarte vlek op het midden en zwart
gerand; het rugfehildje mede zwart; de dekfchilden geflreept
, en even als de pooten roestkleurig bruin. Lengte
4 lijnen.
Woonplaats. In de tuinen op verfcheiden planten;
komt weinig voor.
3. E . A t e r r im u s . Linn. Spec. 17 , p. i 9° 5* F a b
r ic . Ent. Syst. I , Fars P- a a i , N°. 24. De donkerzwarte
duikende Waterkever. L e Taupin en deuil.
D e r D u n k e l f c h w a r z e S p r i n g k a f e r .
Ou v ie r , Ent. Tom. 11, no. 3 1 , p. 28, pl. 4 » f* 53»
Kenteeken. Geheel zw ar t, met weinig glans; de kop
en het borstfluk flerk geflipt, op het laatlle een ftreepje
in het midden over de lengte ; de dekfehilpen geflipt en
geflreept. Lengte ruim 6 lijnen.
Woonplaats. In Mei in de tuinen en op de weiden.
4. E . S a n g u in e u s . Linn. Spec. 2 1 , p. 1906.
F a b r ic . Ent. Syst, l , pars 2 , p. 228, N ° . 55* De
bloedroode Springkever. Le Taupin d étuis rouges.
D e r Bl u t r o t h e S p r i n g k a f e r .
Ou v ie r , Ent. 11, No. 3 1 , p. 40, pl. 1 , f. 7 » maf. et. pl. 5, f.
48. femina. Panzer V l l l , tab. 13.
Kenteeken. De fprieten kamvormig getand; de k o p ,
het borstfluk, het lijf van onderen en de pooten glad,
zwart en glanzig; de dekfchilden geflreept, bij fommigen
licht, bij anderen bloedrood. Lengte 5---- 6 lijnen.
Woonplaats. In Mei op wilgen- en ooftboomen, op
fchermdragende- en eenige andere planten.
5. E. M u r in u s . Linn. Spec. 2 8 , p. 1908. Fa.
b r ic . Ent. S y s t .l, pars 2 , p. 221, N°. 26. De Muisvale
Springkever. L e Taupin brun nebuleux. D e r
M a u f e f a h l e S p r i n g k a f e r .
O l iv i e r , E n t . Tom. 11, No. 3 1, p. 25, pl. 2, f. 9, a, b. SchKf -
f e r , ic. inf. t. 4 , f. 6.
Kenteeken. De fprieten bruin, eenigzins zaagvormig;
H 5 lKt