
BRIC. E n t. Syst. I I I , pars i , p. 370, N°. 44. De
Wijngaard Onrust, of Avondkapel. D e r g (r o s f e
W e i n v o g e 1.
Roesel, IVe D. ie Stuk, bl. 47, tab. 8.
Kenteeken. De voorvleugels bruin, met heldere en
donkere fhepen en vlekken geteekend; de achtervleugels
zw ar t, met langwerpige,, rozenroode vlekken; van achteren
graauw gezoomd.
Woonplaats. Op de kamperfoelie en het zeep-
kruid.
Voortteling. De rups verbergt zich onder de op den
grond liggende bladeren, om in eene pop te veranderen,
m welke gedaante zij overwintert; komende de kapel
eerst in het volgende jaar uit dezelve voort.
9* S. E l p e n o r . Linn. Spec. 1 7 , p. 2382. Fa-
b r ic . Ent. Syst. I I I , pars 1 , p. 3 72 , N°. 51. De
Elefants Onrust. Le Sphinx de la Vigne. D e r g e-
me i n e W e i n v o g e 1.
Sepp. o. c., Ille D. 17e en 18e Verh., bl. 63, tab. 17 en 18, f.
6. Maf. f. 7 en 8, Fem. Roesel, Ie D. ie Stuk, bl. 145,
tab. 4, f. 6. Maf. f. 5. Fem.
Kenteeken. De voorvleugels olijfkleurig, of geelach-
tig groen, de voorfte en buitenfle rand rozerood ge_
zoomd, van de punt, fchuins naar het midden, loopt
een rozerood ftreepje ; de achtervleugels wit geboord; de
helft van het lid, tot het midden, zwart; de andere
li£ift, beneuenwaaits, rozerood; het lijf olijfgroen, met
roede 'flrepen ; de punt geheel rozerood.
Woon-
Woonplaats. Van Mei tot laat in September aan
boomflaminen, op het zeepkruid, kamperfoelie, enz.
Voortteling. De rups kruipt in den grond, o f ook
wel alleen, onder afgevallene bladeren; zij maakt een
dun, fijn fpinfel om zich heen, om daarin tot pop te
veranderen, uit welke de kapel zich eerst in het volgende
jaar ontwikkelt.
Eigenfchappen. Hebben veel kracht in de vleugels,
en leven lang.
10. Sph. p o r c e l l u s . Linn. Spec. 18 , p. 2382.
F a b r i c . Ent. Syst. I I I , pars 1 , p. 373, N ° . 52 De
kleine Elefantvlinder. Het Varkentje. L e Sphinx d
bandes rouges dentelées. D e r kl eine W e i n -
v o g e l .
SEpp. o. c ., IHe D .j 22e en 23e Ve rh ., bl. 85, tab. 22 en 23,
f. 8. Maf. f. 9 en io. Fem. R oesel, Ie D. ie Stuk, bl.
iffi* 5-
Kenteeken. De vleugels groenachtig geel, met purperachtig
rood gevlekt en gezoomd; het achterlijf, aan
de punt, donkerrood, naar boven met graauwe ringen,
en wederzijds twee witte flippen.
Woonplaats. Bij dag in het gras; bij avond vliegt zij
op het zeepkruid, de kamperfoelie, het walflroo , de
anjelier, de wederik; enz.
Voortteling. De rups , volwasfen en aan den tijd ha-
rer verandering genaderd zijnde, vervaardigt zich een
verblijf, beftaande uit flukjes van plantendelen en aarde,
door middel van gefponnen draden aan elkander gehecht,
waarin zij dan eene pop wordt, hetwelk in het laatst van
Augustus gefchiedt; blijft in dien Haat den winter over,
tot