
3» Ph. mi. De letter M Vlinder van Se pp , II. D,
Se St, je, Verh, bl, i , tab, i .
Aanmerking, De heer sepp heeft deze nachtkapel
ter boven aangehaalde plaats in het jaar 1786 onder den
naam van M-vlinder befchreven en afgebeeld. In den
inhoud, voor hetzelfde deel geplaatst, voegde hij er den
latijnfchen naam miata bij; doch in de voorrede voor
het III. Deel eenige latijnfche namen der vlinders volgens
het infèctenwerk van hubner opgevende, noemt
hij die aldaar mi. Evengelijk facric. Ent. Syst. III.
pars 2 , p. 34, N», 85, bij de mi denzelfden hubner aanhaalt.
In de befchrijving zelve zegt sepp, dat deze kapel
door LiNN/Eus niet is befchreven geworden, en evenwel
vindt men in de XII. uitgave van Linn, Syst, N a t,
4 e Pkal, Geometra miata fp. 249, p, 869 , en ook de
Phal, NoQtua Mi, Zinn, Spec, loö, p, 838 vermeld,
doch wat de befchrijving aangaat, geene overeenkomst hebbende
met sepp & M-vlinder; zoo dat zijn Ed, zeer wel zeggen
konde, dat dezelve bij linn, niet befchreven was. Ook
worden de Pap, Noct. M i (*) en Phal, miata ( f j zoowel
bij FABRicius, Syst. Ent, in 1775 uitgegeven, als in
*yne Species Infectarum in 1781 in het licht gekomen,
gevonden, Dan, daar deze. door den Heere sepp niet
zijn aangehaald, zoude men daaruit kunnen befluiten,
dat h ij, die niet voor dezelfde met zijnen befchrevenen
M-vlinder gehouden hebbe, zoo als zulks in de daad ook
niet
'■ CD $ysu No as, P- 59S. Spec, Jnfeetor. pars 3, Ne. 46,
p, 31.7,
CD Syst, Ent, Nq. 67, p. 653, Sfec, Infector, pars, 2 y Nq. ioa ,-
P? ètf®.
niet zoo is. Intusfchen zijn de beide kapellen in de
XIII uitgave van L . S. N. p. 2477 en 2550 ook opgenomen,
doch hebben, wat de befchrijving aangaat, even
min als bij fabric. Ent. Syst. III. pars I I , N ° . 85 ,
p, 34 en N ° . 183, p. 180, wederom geene overeenkomst
met de befchrijving en afbeelding van sepp.
Ik heb evenwel gemeend, de kapel door sepp waargenomen
, als eene inlandfche foort te moeten plaatfen ,
na vooraf het bovengaande aangemerkt te hebben, en zal
dan nu ook tot de befchrijving overgaan.
Kenteeken. De voorvleugels paarschachtig bruin, met
donkerbruine vlekken; okergeelachtige geflingerde lijnen,
ftreepjes en zwarte flippen, de buitenrand met zwarte
en geelachtige vierkante blokjes; de achtervleugels donkerbruin
, aan de geleding eene okergele langwerpige
vlek, naar het midden een band van dezelfde kleur, naar
eene M gelijkende, digt aan den achterrand een afgebroken
okergele band.
Woonplaats. In Junij en Julij op het kweekgras.
Voortteling. In het begin van September, wanneer
de rups volwasfen is , fpint zij zich tusfehen eenige grasblaadjes
in , om de verandering tot pop te ondergaan;
deze blijft den geheelen winter over, komende de kapel
eerst in het laatst van Junij des volgenden jaars daaruit
voort.
4. De Groengebandeerde Vlinder van sepp, II. D.
<5e St. 5e Verh. bl. 19 , tab. 5. In de verbeteringen
voor de 3 eerfle deelen, in de voorrede voor het 4e deel
geplaats, noemt hij deze kapel Impluviata volgens hub-
nf.r . Sammlung Eu r o pi f c he r Schme t t e r l inge ,
doch is bij L inn. noch bij Fabr. te vinden.