
1 1 . C . Violaceus. Linn. Spet. 70. p. 1848. Fa-
bric. Ent. Syst. I , pars 2 , p. 318, N° . 9. C alli-
dium Violaccum. De violette Boktor. D e r viole t -
blau e L is tk a f e r .
Ouvier, Ent. Tom. IV , No* 70, p. 16, pl. i , f . 2. Panzer
Vl l l , tab. 4.
Kenteeken. De kop donkerblaauw; het borstfchild
rondachtig, eenïgzins behaard , en, even als de dekfchil-
den, violet en als fegrijn geflipt; de pooten donkerblaauw-
achtig. Lengte 6| lijn.
Woonplaats. In de tuinen en in bosfehen.
Eigenfchappen. Loopt zeer fnel.
12. C . A rcuatus Linn. Spec. 279, p. 1853. Fa-
bric. Ent. Syst. I , pars 2 , p. 333, N ° . 64. Cal l i-
mutri Arcitatum. Groote onrust Boktor. L a Lepture
aux croissant dor es. D e r B o g e n wid d e r k a f e r .
Olivier, Ent. Tomé IV , No. 70, p. 35, pl. 3, f. :6, b.
Panzer VIII, tab. 14.
Kenteeken. De kop zwart, van voren geel; het zwarte
borstlluk met twee gele flrepen; de dekfehilden zwart,
van voren met gele flippen, en achterwaarts met drie ge.
Ie boogswijze flrepen; het lijf van onderen zwart, met
gele dwarsflrepen; de pooten roodachtig. Lengte 6
lijnen.
Woonplaats. In Junij en Julij op de weiden , in de
tuinen en op verfcheidene booinen , doch zeldzaam.
Voortteling. Het masker komt gemeenlijk in Junij uit.
Eigenfchappen. Doordien hij gedurig van plaats verandert
, heeft men hem onrust genaamd.
13. C.>?Ar i e t i s . Linn. Spec. 280, p. 1853. Fa-
JKvlC.
b r ic . Ent. Syst I , pars 2 , p. 333, N° . 65. N«.
65. C allidium arietis. De kleine onrust Boktoi.
L a Lepture d trois bandes dords. D e r S c h a a f b o c k
W i d d e r k a f e r .
O l iv ie r , Ent. Tom. IV , No. 7 ° . P* 3^» pl. 2 , f. 20. Panzer
V I I I , tab. 15.
j Kenteeken. De kop zwart; het borstfluk donker
bruin , van voren en van achteren met een’ gelen zoom;
de dekfehilden zwart , met drie gele banden; de pooten
bruinrood. Lengte 4§---- 6 lijnen.
Woonplaats Gewoonlijk in Junij op wilgen en op ver-
fchcidcn fchermdragende planten en veldbloemen. Is evenwel
niet zeer gemeen.
Eigenfchappen. Hij verandert gedurig van plaats, en
zit nergens lang üi l , van daar den naam onrust.
C C V . DE BASTAARDBOKTOR. (L E P T U R A .)
Gefachts-Kenteeken. De fprieten borstelachtig; vier
draadvormige voelertjes; de dekfehilden naar het eind
fpits toeloopende; het borstfchild langwerpig rond.
1. L . A quatica. Linn. Spec. \ , p. 1866. Fa-
bbic. Ent. Syst. I , pars 2 , p. 1155 N 0. 1. Dona-
cia Crasfipes. Het water bastaard Boktorretje. Lc
S t ene ore dord.
Olivier, Ent. Tom. IV. No. 175, p. 4 , pl. 1 , f. i> a > 1>» c«
Panzer V i l , tab. r.
Kenteeken. De kop groenachtig goudkleurig , met een
fïaauw groefje over langs; het borstfluk gebronsd, van
voren wederzijds bultig, geyoord en fijn geflippeld; de
dekfehilden bol , aan het einde afgerond en met kleine,
in