
Voortteling. Het wijfje legt hare eijeren op de denneboomen;
de rups, tot den tijd harer gedaanteverwisfe-
ling gekomen zijnde , kruipt in de aarde, en verandert
in eene pop; deze blijft den geheelen winter onder
den grond, komendè de kapel eerst in Mei of Junij des
volgenden jaars uit dezelve voort.
Eigenfchappen. Vliegt zeer fnel, zoowel bij avond
als des nachts, tot de aankomst van den dageraad.
14. Sph. stellatarum. Linn. Spec. 2 7 , p. 2387.
Fabric. Ent. Syst. I I I , pars 1 , p. 380 , N ° . 5. De
Meekrap Avondkapel. Le Morio Sphinx. D e r Stern-
k r a u t f c h w a rme r .
Sepp. o. c. , He D. 3e Stuk, ie Verh,, bl. i , tab. i , f. u . Maf.
f. 10. Fem. R o ë s ë l , Ie D. ie Stak, bl. 170, tab. 8, f. 5.
Maf. f. 6. Fem.
Kenteeken. De zuiger zeer lang; de voorvleugels
zwartachtig, bruingraauw, over dwars met twee gekronkelde
itrepen, van achteren oranjegeel, naar onderen in
het bruin overgaande. Aan de zijden van het achterlijf
zijn eenige witte en zwarte fchubbetjes, als in boschjes
geplaatst , welke in het vliegen zich uitbreiden, doch in
den ftaat van rust digt aan het lijf gefloten zijn. Ook is
het merkwaardig, dat deze kapel een’ Haart heeft, welke
eenigermate gefpleten is , uit zwart veder Hof beftaande ,
veel gelijkende naar dien van eenen vogel of visch.
Woonplaats. Vliegt van de eene bloem op de andere,
inzonderheid op ridderfpooren , violieren , anjelieren,
enz.
Voortteling. Het wijfje legt hare eijeren aan de mee-
kiap en het kleefkruid; 6 of 8 dagen daarna komen de
rup'
rupfen voort; tegen den tijd der verpopping fpinnen zij
eenige dorre bladeren aan elkander ten verblijve, om er
verandering tot pop in te ondergaan; uit deze komt. de
kapel, na verloop van acht weken , ten voorfchijn.
Etgenfchappen. Snel van v lu g t, gepaard met een
eenigzins gonzend gelnid.
15. S ph. fuciformis. Linn, Spcc. 2 8 , p. 2388.
Fabric. Ent. Syst. I I I , pars 1 , p. 381 , N ° . 1 1 .
Sesia. De Hommelachtige Avondkapel. De Glasvleuge-
1 ige Pijlflaart. D e r H u m m e l f o r m i g e A b e n d -
f a 1 t e r.
Sepp. IVe D ., 43e en 44e Verh., bl. 145, tab. 43 en 44. Roese
l , IHe D. ie Stuk, bl. 201, tab. 38. Panzer XVII»
tab. 23.
Kenteeken. De vleugels doorzigtig, met eenen als
den regenboog fchijnenden glans, de buitenrand met een en
purperen o f wel bruinen rand gezoomd, aan de geleding
geelachtig , olijfkleurig geboord, met 'eene vlek van dezelfde
kleur.
Roesel merkt aan, dat deze kapellen op de doorzig-
tige plaatfen hunner vleugelen geen vederflof hebben ;
doch sepp belooft de afbeelding van deze kapel, met het
Hof op de vleugels, op eene volgende plaat mede te doelen
, dan waaraan door zijn E d . , nu ik dit fchrijf (November
1823), nog niet is voldaan.
Woonplaats. Op het fqhurftkruid ('Scabiofa ar-
venfis.')
Voortteling. De rups verandert in het laatst vanjulij
o f begin van September in eene pop; komende de kapel
in Mei des volgenden jaars daaruit voort.
14. Sph.