
2. • C* Ater. Linn. Spec. 123 , p. 2124. Fabric.
Ent. Syst. p. 68 ; N®. 4. Acanthia atra. De zwarte
Weegluis. Das weisfe Comma.
Wolff, 2 heft., f. 43, p. 43, tab. 5 , f. 40, a , b.
Kenteeken. De kop breed, met ingedrukte ftrepen en
vele flippen; het borstftuk bijna vierkant, en even gelijk
het fchildje en de dekfchilden glanzig zwart en geflipt,
het vliezige deel der laatflen bruinachtig; de vleugels w it,
en zeer kort; het lijf zwart; de pooten geel. Lengte
omtrent 2 lijnen.
Woonplaats. Aan zonnige en zandige plaatfen.
3. C. Corticalis. Linn. Spec. 17 , p. 2125. Fab
r ic . Ent. Syst. IV , p. 7 2 , N°. 21. Acanthia Cor-
ticalis. De Boomfchors Weegluis. D i e R in d e n-
w a n z e .
W olff, 3 h e ft., f. 87, tab. 9 , f. 81, a , b.
Kenteeken. De vooruitftekende zwarte , ruwe kop heeft
aan beide zijden eenen fcherpen tand; het borstftuk rondachtig,
in het midden met twee regte en zijdwaarts twee kromme
ftrepen; het zwartachtige fchildje heeft aan de beide hoeken
een bultje; de dekfchilden, welke de vleugelen ter
helfte bedekken, bruin,, zijdwaarts geelachtig, met drie
roodachtige aderen; het vliezige deel bruin, netswijze
geaderd; het lijf zwart, langs de zijden met eenen, dakvormig
over elkander liggenden, ingefneden rand verbreed;
de pooten bruin.
Woonplaats. Onder, de fchors van oude boomftam-
men.
4. C. C ardui. Linn. Spec. 21, p. 2127. Fabric.
E nt.
Ent. Syst. I V , p. 7 7 , N°. 42. A c a n t h ia Cardui.
De Distelweegluis. L a petite Punaife platte du Char«
don. D ie Di s t e lwa n z e .
Panzer XIX, tab. 24. Wolff, 2 tes. heft., f. 45, tab. 5 , f. 4a,
a , b.
Kenteeken. De kop graauw en bruin, van voren driepun-
tig; de fprieten aan het einde graauw; het borstftuk hartvor.
mig, graauwgeel, met zwarte vlekjes; de dekfchilden
lederachtig , van kleur gelijk aan het borstftuk; het achterlijf
glanzig zwart; de pooten geelachtig. Lengte
i j lijn.
Woonplaats. Van Mei tot in Augustus in de knoppen
der distelen.
5. C. Syiwestris. Linn. Spec. 1 1 , p. 2127. Fa-
bric. Ent. Syst. IV , p. 76, N ° . 37. De Boschweeg-
luis. Acanthia fylvestris. D ie W a l d w a n z e .
Wolff, 3 heft., f. 90, fab. 9 , f. 84, a , b. Panzer XIX, tab. 21.
Kenteeken, De vooruitftekende ftompe, glanzig zwarte
kop heeft aan de punt twee groefjes; het borstftük en
het fchildje glanzig zwart; de dekfchilden van voren geelachtig,
voor aan den buitenrand en digt aan de punt
roestkleurig, de punt zelve is zwart, en heeft in het midden
groote, witte en zwarte vlekken; de vleugels hebben
een’ blaauwen, groenen en rooden weêrfchijn; het lijf glanzig
zwart; de pooten roestkleurig.
Woonplaats. Des zomers op vele fchermdragende
planten; in den herfst op eikenboomen en op de hop.
6. C. Scarabaecoides. Linn. Spec. 4 , p. 2130.
Fabric. Ent. Syst. I V , p. 8 9 , N p. 37. De Torach-
M 2 ti