
Kenteeken. Geheel en al geel.
8. C . R o s a e . Linn. Spec. 5 0 , p. 2115. F a b r ic «
Ent. Syst. I V , p. 4 5 , No. 77. De Rozebooms Cicade.
L a Cigale des Charmilles. D ie Rofejn cicade.
R eaumur, Inf. V , tab. 20. f. 10---- 14. Frisch, Befchreib. Inf.
X I , p. 15 , No. 15, tab. 3.
Kenteeken. Geelachtig, o f wel lichtgroen doorfchij-
nende vleugels, met eene lichtgroene fchaduw ; aan de
punten bruin geftreept.
Woonplaats. Op de rozenboomen, inzonderheid de
witte, de linden, enz.; van het laatfte van Junij ziet
men ze den geheelen zomer door.
Voortteling. In het laatfte van April vindt men de
maskers als kleine, zwavelgele ftipjes op de rozenbladeren
; na de laatfte vervelling komen de vleugels ten
voorfchijn.
Eigenfchappen. Zij fpringen en vliegen zeer fnel, en
zijn daarom moeijelijk te vangen.
CCXXIV. DE W A T E RW AN T S . (NO-
TONECTA.')
Gejlachts-Kenteeken. Een neêrgebogen fnuit; de
fprieten korter, dan het borstftuk; vier kruiswijze zaam-
gevouwen, vooraan lederachtige vleugels ; de achterpoo-
ten behaard en tot zwemmen gefchikt.
i . N. G l a ü c a . Linn. Spec. 1 , p. 2 1 18 . F a b r ic .
E n t. Syst. I V , p. 57 j N°. 1. De glinsterende o f graauwe
Waterwants. L a grande Punaise a avirons. D i e
graue Wa s f e rwa n z e .
Panzer XIX, tab. 20. Roezel, Hie D. ie Stilt, p. 149, tab.
• S10LL, Cicaden 9 | * 54 > t&b# 12 j IX cn X»
Kenteeken. De kop rondachtig;. de fnuit vouwt zich
tusfchen de voorfte pooten, de zeer kleine fprieten aan de
zijden van den kop; het borstituk breed, van voren
geel, van achteren zwart; het rugfchildje groot, fluweelachtig
zwart; de dekfchilden bruin en geel gemengd; de
pooten geelachtig. Lengte ruim 6 lijnen.
Woonplaats. In ftaande wateren worden zij in de lente
gevonden.
Voortteling. Paren in April o f M e i; het wijfje legt
hare eijeren zoo in het water als aan de waterplanten;
na 14 dagen komen de jongen ui t , die eerst na de vierde
vervelling vleugelen verkrijgen. De ouden fterven nog
voor Augustus.
Eigenfchappen. Roofzuchtig, loeren zij in het water,
op den rug liggende , op hare prooi; de door haar geftoken
infecten fterven terftond na den fteek; ook bij het vangen
veroorzaakt dezelve een zeer pijnlijk gevoel in den vinger
o f hand, die daardoor beleedigd wordt. Zij zwemmen
zeer fnel, waartoe zij alleen de achterpooten gebruiken.
Zij zijn den visfchen zeer fchadelijk.
2. N. M in u t i s i im a . Linn. Spec. 3, p. 2119. Fa
b r ic . Ent. Syst. IV , p. 59, No. 6. De zeer kleine
Waterwants. L a petite punaife d avirons. D i e
k l e i n f t e Wa s f e rw a n z e .
Panzer XIX, tab. 20
Kenteeken. De kop en de oogen bruin, het overige
van het lijf aschgraauw, hare gedaante is als de even
voorgaande foort. Lengte | van eene lijn.
Woonplaats. In ftaande, zoete wateren in de waterlinzen,
of eendekroos. (Lemna Minor L .)