
b r ic . E n t. Syst. I , pars x , p, 1 3 a , N°, $<>, Dc
witoogige Loopkever. D e r w e i s z a u g i g e L a u f k ä -
f er.
Olivier, Ent. Tom. 111, No 35. p. 48, pl. 1 , f. 4.
Kenteeken. De fprieten aan den wortel zwart, naar
voren bruingeel; de oogen w it ; het borstftuk hartvor-
mig , van voren en achteren eenigzins als eene halve-'
maan uitgelheden, overlangs met eene ftreep; de dekfehilden
ge ft reept; de pooten even gelijk het geheele ia’
fect zwart. Lengte 7 lijnen.
Woonpaats. Op vochtige plaatfen onder fteenen ia
vuilnis, in de bosfchen onder het afgevallen loof en aan
rottende boomen.
5. C . Clathratus. Linn. Spec. 5 , p, 1962. Fa-
Rie. Ent. Syst I , pars 1 , p. 131 , N p. 29. De getraliede
Loopkever. D e r g e g i t t e r d e L a u f k a .
f e r.
O l iv i e r . Ent. Tom. 111, No. 35 p. 35, pl. 5 , f. 59 et pl. t l ,
f. 59. b. Panzer 111, tab. 1.
Kenteeken. De fprieten en de kop zwart, het borstftuk
hartvormig, bronskleurig fijn gegroefd, de deklchil-
den bronskleurig met fcherp gerugde ribbetjes, tusfchen
welken zich langwerpige goudglanzige putjes bevinden;
de pooten zwart- Lengte 7 lijnen.
Woonplaats. In bosfchen , onder fteenen enz.
6. C . AURATUS. Linn. Spec. 7 , p. 1963. Fab
r ic . Ent. Syst. I , Pars x , p. 129 N° 22. De
gulden Loopkever. L e Bupreste doré et sillonné d
targcs bandes. .D e r g o l d n e Laufk ä f e r .
ÖUVIRR, Ent. Tom. l i l , No, 35, p. 3** P1« 5» 51* 6 * 8* c‘ et
pl. i i . f. 51. d. Panzer. IM. tab. 4.
Kenteeken. De fprieten aan hun grondftuk roodach
t ig , naar het einde zwartachtig, de kop groen; het
borstftuk goudgroen, eenigzins hartvormig, aan den
voorkant met een ingedrukt ftreepje, de dekfehilden goudgroen,
met een* koperkleurigen zoom, op ieder drie
breede groeven, de pooten roodachtïg. Lengte io£ lijn.
Woonplaats. Den geheelen zomer op akkers , weiden
en in tuinen, ook wel in de bosfchen.
Eigenfchappen. In geftadige beweging, zoekt hij ïn-
fecten en wormen, knaagt aan afgevallen o o ft, heeft een
kwaden reuk, maar is voor de tuinderei nuttig.
7. C. vioLACEüS. Linn Spec. 8. p. 1963. Fabric.
Ent. Syst. I , Pars 1. p. 125. N° 5. De koperfmid
Loopkever. D e r v i o l e t g e r a n d e t e L a u f k ä fer
.
Ol iv ier , Ent. Tom. 111, No. 35» P» *9 » P1* 4 » f- 39» Fabric.
111. tab. 4.
Kenteeken. Sprieten en kop zwart; het hartvormige
borstftuk en de dekfehilden zwart met een’ violetten rand;
het lijf van onderen en de pooten zwart. Lengte ia
lijnen.
Woonplaats. In bosfchen, in fombere met mos begroeide
plaatfen, en onder fteenen.
8. C . CEPHALOTES. Linn. Spec. 9. p. 1964.
Fabric. Ent. Syst. I , Pars 1 , p. 143, N ° . 85. De
Smid Loopkever. D e r g r o s z k o p f i g e S c h l u p f -
k ä f er.
Olivier, Ent. Tom. 111, No. 36, p. 8 ,p l. f , f. 9. Scarite*
cefhalotes. Panzer 111, tab. i . Scarites cephalotes.