
zwart, aan den rand roodachtig gevlekt; de pooten groen.
Lengte ruim 5 lijnen.
Mogelijk is deze Hechts eene verfcheidenheid van de
voorgaande, naar welke zij zeer gelijkt.
Woonplaats. Men vindt ze bij de voorgaande
fbort.
20. C . C aeruleus. Linn. Spec. 50, p. 2154.
F a b r ic . Ent. Syst I V , p. 123, N°. 166. Deblaau-
we Weegluis. L a Punaife verte bleuatre. D i e
b I a u e W a n z e.
Stoll, Citn. tab. 31, f. 223. Wolff, i beft, f. 18, tab, 2, f.
18, a , b. Panzer XIX, tab. 14,
Rente eken. Op den Hompen , blaauwen kop twee
lichter evenwijdig loopende ftrepen en vele dergelijke Hippen,
zwarte oogen; het borstHuk, het fchildje en de
dekfehilden glanzend blaauw, bij fommigen ook wel
groenachtig en geflipt; het vliezige deel der laatflen bruin;
de vleugels witachtig; het lijf blaauw, gelijk ook de
pooten, die aan het einde roodachtig zijn. Lengte 3
lijnen. ,
Woonplaats. Op de weiden, op bloeijende planten
en grashalmen, fomtijds ook op Hruikgewasfen en
heggen.
21* C . Morio. Linn. Spec. 51 , p. 2154J Fab
r ic . Ent. Syst. I V , p. 12 4 , N° . 171. De Moorachtige
Weegluis. D ie M o h r em w a n z e .
Wolff, 2 heft, f. 67, tab. 7, f. 64, a, b. Stoll, Cim. p. 126,
tab. 32, f. 223.
Kenteeken. De kop aan de punt en het borstHuk van
vovoren
Herk uitgefneden; zij is geheel zwart; het vliczi-
gedeelte der dekfehilden eu de vleugels w it; de voetblaad-
jes roodbruin, en lijn lang. ^
Woonplaats. In de tuinen op verfeheiden moeskruiden
en andere planten, dikwijls ook onder Hcenen, alwaar
zij zich met wormen voedt.
22. C. O l e r a c e u s . Linn. Spec. 5 3 , p. 2155.
F a b r ic . Ent. Syst. I V , p* 121 , N ° . 162. De
Moeskruid Weegluis* L a Punaife verte d raiejs et tacties
rouges ou blanches. D i e G e m ü s w a n z e .
P a n z e r XIX, tab. 12. Wolff, o. c. ites heft n 6 , tab.
16, a , b.
Kenteeken. De kop van voren uitgerand en gezoomd;
de fnuit vierledig, zwart, half zoo lang als het lijf; het
borstHuk blaauw , ■ overlangs in het midden met eene
roodezwart geflipte ftreep, en dergelijke zoomen langs de
buitenranden ; he trugfchiidje blaauwachtig groen , aan de
punt rood ; de dekfehilden blaauw , met zwart geflipt,
aan hunne einden rood gevlekt, en aan de buitenranden
rood gezoomd; de péoten zwartachtig graauw; de vier
achterfte ieder met eene roode vlek. Lengte 4 lijnen.
Woonplaats. Op alle keukengewasfen, welke zij dikwijls
zoodanig uitzuigen, dat deze daarvan flerven.
23. C , B ig u t t a t u s . Linn. Spec. 5 4 , p. 2156.
F a b r ic . Ent. Syst. I V , p. 12 2 , N°. 164. De twee
pukkelige Weegluis. D i e z w e i j g e t r o p f t e Wan z e .
Panzer XIX, tab' 13.
Kenteeken. De kop vooruitflekende » het borstHuk en