
Olïvier, Ent. Tom. V I, No. 81 j 4* p. 32, pl. 3, f. 46» AffE-
labus, apion , cyaneum. Fuessly, Archiv. p. 118, pl, 24,
f. 5- c.
Kenteeken. De fprieten zw art, de fnuit rondachtig,
eén weinig gebogen; de kop zwart, eenigzins bronskleurig
; het borstftuk rolrondachtig, zwart , fijn geftipt; de
dekfchilden langwerpig, donker violet, met een’ blaaü-
wen weêrfchijn en ftrepen, die digt geftippeld zijn; het
lijf van onderen en de pooten zwart. Lengte 4 , breedte
2 lijnen.
3. C. C hloris. Fabric. Ent. Syse. Suppl.,
p. 166.
O ei vier, Ent. Tom. V , No. 83, p. *49, pl. 27, f. 407. Pan-
zer, 18 h ., tab. 8.
Kenteeken. De fprieten zw a r t, gelijk ook de kop,
die tevens eenigzins bronskleurig is; het borstfchild en de
dekfchilden donker glanzig groen; het eerftê fijn gehipt,
de laatfte geftreept; het lijf van onderen, gelijk ook de
pooten, zwart bronskleurig.
Woonplaats. Op de boombladeren. Het masker op
de koolftronken.
4. C . C am p a n u l a e . Linn. Spec. 7 , p. 1743. Fab
r ic . E n t. Syst. I , Pars 2 , p. 406, N ° . 53. De
klokjes Snuitkever. D e r g lo c k e n b lume n ru s s e l -
küfer.
Olïvier, Ent. Tom. V , Nó. 83, 3, P- t n , pl. 23, f. 324,
C urculio Cionus Campanula.
Kenteeken. Do fnuit zwart, rolrond, de fprieten
bruin, het borstftuk bolrond en even als de geftreepte
v’ ftomftompe
dekfchilden zwart, met grijsachtige haartjes bezet,
hetwelk dezelve leikleurig doet voorkomen. Lengte omtrent
i lijn.
Woonplaats. In Augustus op de klokjesbloemen en
oijevaarsbek.
5. C. Cerasi, Linn. Spec. 12, p. 1744« Fabric.
Ent. Syst. I , Pars 2 , p. 440, N ° . 190. De kerfen-
böoftis Snuitkever, L e Charanson noir d corcelet armé.
D e r K i t s c h b l a t t r u s f e l k a f e r .
Olïvier, Ent. Tom* V , No. 83, 4 , p. 229, pl. 22, f. 309, CtiR*
cuus RHYCHCENus, cerasi.
Kenteeken. De fprieten zwart, het eerfte lid roestkleurig
; het borstftuk bol , wederzijds naar voren met een’
bult en eenen doorn gewapend, de dekfchilden geftreept,
met ingedrukte flippen, de fchenkels gedoomd; het lijf
lang en zwart. Lengte 2 breedte 1 fijns.
Woonplaats. Op de kerfenboomen.
6. C. ^Fr u m e n t a r iu s , Linn. ‘Spec. 1 5 , p. 1745-
F a b r ic . Ent. Syst. I , Pars 2 , p. 392, N ° . 35. A t -
t a l a b u S frümentarius. De roode Kalander. D e r Rei -
ter. De r K o rn a f t e r r u s f e lk a f e r .
Olïvier, Ent. Tom. V. No, 81, 4, p. 33. pl. 3 , f. 47. Attela-
iïus , APioN, frumentarium, Panzer i , tab. 14. Attelabus
frumentarius.
Kenteeken. De fnuit rolrond een weinig benedenwaarts
gebogen ftijf en onbewegelijk; de kop kort en rond; de oogen
zwart; hat borstftuk rondachtig en even als de geftreepte
dekfchilden roodachtig bruin o f zeer licht kastanje kleurig;
de pooten fijn behaard. Lengte van 1— 1 | breedte,
l lfin.
F 5 Woon