Eigenfchappcn. Zwemt op den rug.
3. N. Striata. Linn. Spec. 2 , p. 2120. Fabric.
Ent. Syst. IV , p. 60 , No. 2. Sigara Striata. De
gcftreepte Waterwants. L a Corife. D i e ge f t r e i f t e
W a s f e r w a n z e .
Panzer XIX, tab. 23. Roesel Ille D. 2e Stuk, p. 159, tab 29.
Stoll5 dead. 9 p* 6^# t&b • 155 £* 13 cn 13•
Kenteeken. De kop breed, maar kort en geel; het
borstftuk glanzig zwart, met vele bleekgele golfachtige
dwarsftreepjes; de dekfchilden buigbaar, bruinachtig geel,
met helderder lijnen, die op den rug in eenen hoek za-
menloopen; de pooten geel. Lengte 3— 5*- lijn.
Woonplaats. In beken en ftaande wateren.
Eigenfchappen. Zwemt fn e l, doch niet op den ru g ,
gelijk de beide vorige foorten. Bij de minfte beweging
begeeft zij zich van de oppervlakte van het water naar
den grond , dcomende evenwel fpoedig weder boven, Zij
Hinken als de bedweegluizen.
C CX X V . DE WATERSCORPIOEN.
(N E P J .y
Gejlachts-Kenteeken. De fnuit neêrgebogen ; de fprie»
ten kort; vier kruifelings zaamgevouwen, en van voren
lederachtige vleugels; nijpervormige voorpooten; de vier
overige tot gaan gefchikt.
i. N, Cinerea. Linn. Spec. 5, p. 2121. Fa bric.
E n t. Syst. IV , p. 6 4 , N°. 7. De graauwe of
gewone Waterfcorpioen. L c Scorpion aquatique a
corps ovale. D e r g r a u e Wa s f e r c o r p i o n .
Panzer XIX, tab.? R oesfl IÏIü D. 2e Stuk, p. 128, tab.'22,
f. 6, 7» 8.'^ Stoll, d e a d . , p. 15, tab. i i , f. 2 en f. a.
Ken-
Kenteeken. De kop klein ; het borstftuk bultig en
breed ; het rugfehild groot, driehoekig, bruin ; de dekfchilden
breed, graâuw bruin ; achter aan het lijf eene
lange luchtbuis , welke zich openende fplijt, en alleen bij
de wijfjes gevonden wordt ; de voorfte pooten, als twee
langs den kop uitftekeiide ftompen, buigen en vouwen
zich als een knipmes zamen, en eindigen van voren in
een’ haak. Lengte 8§ lijn.
Woonplaats. In moerasfen en ftaande wateren, inzonderheid
in d ie , waarin veel eendenkroos is.
Voortteling. Dé paring, die in het laatst van Mei
gefchiedt, duurt menigmaal wel 48 uren. Kort daarna
legt het wijfje hare eijeren in het water, uit welke na
verloop van 12— 14 dagen, de jongen in dezelfde gedaante
der ouden ten voorfchijn komen.'
Eigcnfchappen. Traag, zwemmen, o f veel meer
kruipen zeer langzaam over den grond onder water, komende,*
om lijeht te fcheppen, naar de oppervlakte,
vliegen zeldzaam, en meest bij avond, om zich van het
eene water naar het andere te begeven..
2. N. L inearis. Linn. Spec. 7 , p. 2122. Fa-
BRic. Ent. Syst. IV , p. 6 4 , N°. 2. Ranatra* L i nearis.
De fmalle Waterfcorpioen. L e Scorpion aquatique
à corps allongé. D e r Schma l e W a s f e r -
i c o r p i o n.
Panzer X IX , tab.? R oesel M e D. ie Sruk, p. 132, tab. 23 ,
f. J----- i l . Stoll. Cicaden, p. 53, tab. 12, f. 7 en B.
Kenteeken. De kop klein; de oogen groot en uitpuilende;
het borstftuk lang, rolrondachtig, in het midden
een weinig dunner ; de dekfchilden lang, final, gedachtig