
Woonplaats. Op de rozenboomen, derzelver bladeren
en de rozen zelve*
Voortteling. Het masker is groen , heeft een* gelen
kop en fchijnt als met een wit meelachtig dof bedrooid
te zijn; de randen der ringen o f infnijdingen met zeer
kleine, korrelachtige, witte en puntig uitloopende verhevenheden
omzoomd.
6. T . rosze. Linn. Spec. 30, 2661. Fabric.
Ent. Syst. I I , p. 109, . N®. 18. De rozen Bladwesp.
L a Mouche h strie du rosier. D ie Ro s e n b l a t t -
w e s p e.
G oedaart, II . tab. 3. MeRiAN, In t . Ë u r . tab. 144. Roe*
sel, ib. 11, tab. 24.
Kenteeken. Zwart; knodsachtige draadvormige fprieten.
Woonplaats. Op onderfcheidene foorten van rozenboomen.
Voortteling. Nog zeer onvolkomen bekend; zij legt
hare eitjes, naar men meent, onder de buitenfchors vart
de jonge takjes der rozenboomen; het masker heeft maar
18 pooten, is op den rug geelachtig bruin en met dippen
geteekend , op ieder van welke een haartje gevonden
wordt; de zijden licht groen: zij fpinnen hare tonnetjes
in , op de rozenbladeren, doch meest onder den grond.
Lang 4 , breed i§ lijn.
7. T . ca pr e z e , Linn. Spec. 5 5 , p. 266%. Fabric.
E n t Syst. I I , p. 118, N®. 54. De ruige wilgs Bladwesp.
D ie G e i s zw e id e n b l a t tw e s p e .
Frisch, V I , tab. 4. Panzer, Xl l , tab. 8. Goedaart 1 ,
tab. 19. R eaumur , 1 , tab. 1 , f. 18. het masker T. V. t. ï f ,
f . IO.
Ken-
385
Kenteeken. Geel; de fprieten met 7 leedjes; kop,
borst en het onderlijf van boven zwart; op de vleugels
eene gele dip. Lang 4 , breed i | lijn.
Woonplaats. Niet alleen op de ruige wilg (S a lix
caprea L d ) , maar ook op andere foorten van dit boom-
geilacht; gelijk ook op de roode aalbesfen en zoogenaamde
doom- of kruisbesfen.
Voortteling. De groene zwartgedippelde rups vertoont
zich meestal in de maanden Junij en Julij; de
bladwesp zelve gewoonlijk in Augustus.
Eigenfchappen. Het verdient nader onderzoek, o f
het bedendig waar z ij, dat deze bladwesp zeer dikwijls
groote fchade aan alle de foorten en verfcheidenheden onzer
aalbesboomen toebrenge, met bedendige uitzondering
der zwarte (Ribes nigrum) , welke zij gezegd wordt onaangeroerd
te laten.
* * * * * * * Van nog onzekere afdeelt ngen.
8. T . r u m ic is . Linn. Spec*. 51 , p. 2670. Dft
Bladwesp der Patichplant ( rumex L .)
R e a um u r , ib. V. tab. io, f. 13—14.
Woonplaats. Op onderfcheidene foorten van het gedacht.
Rumex L . of Patichkruid.
Voortteling. Zoo al niet onbedemd, ten minde nog
zeer onzeker.
9. T . ULMi. Linn. Spec. 52, p. 2670. De olms-
of ijpenbooms Bladwesp.
R eaumur, ib. V. tab* 10, f. t<5.
Woonplaats. Op de olm- o f ijpenboomeil.
B b 10. T .