
R óesel, I . D. ae St, bl. 556. tab. 15. Reavmur. Ins. III, tab. 6,
f. 9 en 10.
Kenteeken. Aschgraauwe vleugels , aan de zijden van
het borstftuk eene witte ftip.
Woonplaats. Vooral in wolle ftoffen.
Voortteling. Zij legt hare eijeren in wolle ftoffen en
pelterijen, uit welke de rupfen in Augustus o f September
uitkomen; in het voorjaar veranderen zij in poppen,
uit welke de mot in Mei ten voorfchijn komt.
148. P. m e l l o n e l l a . Linn. Spec. 375, p. 2593.
F a b r ic . Ent. Syst_. III, pars 2 , p. 305, N ° . 79. T i-
n e a . De Honigraatmot. D e r H o n i g l e c k e r .
Rokzei. UI. D. ie St. bl. 213, tab. 41, f. 6, F.
Kenteeken. De voorvleugels meestal aschgraauw,
naar den achterrand paarschachtig, tusfchen beide loopt
in het midden over de lengte eene witte ftreep, met
zwarte aderen doorweven; de achtervleugels bleekgraauw,
aan den buitenrand een’ witten zoom met zwarte ftippen.
Woonplaats. Dringt in de bijenkorven.
Voortteling. Zij legt hare eijeren in de bijenkorven,
ook wel onder aan dezelve en tusfchen de plank waarop
zij ltaan; na verloop van 10 a 12 dagen komen de rupfen
uit dezelve voort, en verkrijgen binnen 3 weken haren
vollen wasdom, veranderen in 20 dagen in poppen,
fommige evenwel eerst na vier weken, komende de kapel
14 dagen daarna ten voorfchijn. Verandert de rups
eerst laat in den herfst in eene pop, zoo blijft deze den
winter overliggen tot in het voorjaar, wanneer de kapel
uit dezelve voortkomt.
Ligenfchappen. De rupfen hebben eenen walgelijken
reuk,
m
reuk, waardoor dezelve door de bijen ontdekt en tevens
gedood worden.
149» Ph. cuculatëlla. Linn. Spec. 3 76 , p. 2594.
Fabric. Ent. Syst. III, pars 2 , p. 305, N° . 80,
T inea. De gekapte Mot. Het kleine Vischiiaartje,
D e r K a p u t z e n n a c h t f a l t e r .
Se1>Pj i v . D. i 3e Verh. bl. 39, tab. 13, f. t * - ^ . RoeseL 1.
D. ae. St. bl. 540, tab. ti»
Kenteeken. De kop grijs, fomtijds bruinachtig, met
een fpits baardje, onder hetwelk een kleine zuiger zich
bevindt, de fprieten haarvormig; de vleugels graauw, de
voorfte aan het gelid met eene bruinachtige vlek in eena
Zwarte gehakkelde flreep befloten, naar de buitenzijde
zijn nog twee gekronkelde gryze ftrepen; de aditerfta
zyn met eenen geelgfaauwen franjerand omzet.
Woonplaats.. Op den lijsterbesfenboóm XSorbüs au*
Cüparia Z . ) .
Voortteling. De volwasfen rups maakt in Mei een
fpinfel, verandert daarin tot eene pop, uit welke de mot
drie weken daarna üitkomt.
15®* Fit. FüsdELLA. JLinit. Spec. 409? p* 2598.
Faéric. Ent. Syst. I I I , pars 2 , p. 312, N». 113*
T iIsëA. De bruine Mot. D ie Hausmot t e .
Kenteeken. De vleugels donker asdhgraauw, op dé
voortte twee zwarte ftippen; op het achterlijf zwart
gevlekt.
Woonplaats. In de huizen.
151« P. porrectella. Linn. Spec. 419, p. adöa
De Langfpriet. Phalene teigne btanchaire de la Jutiarië,
D e r H a h n e n f c h w a n z .