cerafi. De Kerfenboom’s Bladkever. Le Criocere aux
yeux noirs. D e r K i r s c h b l a t t k a f e r .
Olivier, Ent. Tome V I , No. 94 bis, p. 752, pl. 1 , f. 1 , a, b0
Orsodacne Cerafi.
Kcnteeken. De kop bleek roodachtig geel , van achteren
zwar t ; de fprieten aan hun grondftuk ros , naar
de punt zwart; het borstftuk bleek rosachtig, met zeer
kleine ftipjes ; het rugfchildje zwartachtig; de dekfchil-
den geelachtig, fijn geftippeld; de pooten bleekgeel.
Lengte i§ , breedte i | lijn.
De g e e r ' en o l iv ie r ftellen de lengte van dezen kever
'verkeerdelijk op 2§ lijn.
Woonplaats. Op elzen, wilgen, vogelkerfen (Prunus
padus Z . ) Sleedoorn (Prunus fpinofa L.~)
9. C. C e r e a l i s , Linn. Spec. 1 7 , p . 1674. F a b r ic .
E n t. Syst. I , Pars 1 , p. 323, N ° . 76. De Koren- of
Zaadbladkever. & Arlequin doré. D e r S a a t b l a t t -
k a f e r.
Olivier, Ent. Tome V , No. 9 1 , p. 545, pl. 7 , f. 104.
Kenteeken. De kop blaauw- en groengoudkleurig met
twee roodkoperkleurige vlekken; het borstftuk en de dek-
fchilden roodkoperkleurig met gouden glans, de naden der
laatfte, en drie ftrepen op ieder derzelve, van eene hemelsblaauwe
kleur; het onderlijf violet, met een’ koper-
kleurigen wêerfchijn.
Woonplaats. In Mei en Junij op het gras en op het
koren, enz.
10. C . F a s t u o s a . Linn. Spec. 18 , p. 1674. F ab
r ic . Ent. Syst. I , Pars 1 , p. 324, No. 80. De
Pronk Bladkever. Le petit Vertubleu.
Oli-
Olivier, Ent. Tom. V , No. 91, p. 548, pl. 2, i. 17> a» b.
F uessly Archiv, p. 105, No. 12, pl. 25, f. 6.
Kenteeken. De kop, het borstftuk en de dekfehilden
blaauwachtig groen , goudkleurig glanzende, geftippeld ;
de fprieten zwart, aan hun grondftuk rosachtig; het lijf
van onderen groen goudglanzig. JLengte i \ , breedte
i | lijn.
Woonplaats. Op verfcheiden gelipte planten.
11. C. Vitellinae. Linn. Spec. 23, p. 1676.
Fabric. Ent. Syst. I , Pars 2 , p. 18 , N°. 22. Gal-
leruca Vitellinae. De Goudgele Bladkever. Der
S a h lw e id e n B l a t t k ä f e r .
Olivier, Ent. Tome V , No. 91, p. 575, pl. 3, f. 56 Roe-
sel, II D. ie Stuk, p. 131, tab. 1.
Kenteeken. De fprieten zwart , het eerfte lidje bruin;
het borstftuk fijn geftippeld; de dekfehilden zijn mede
geftippeld, met ingezonken ftipjes, welke in rijen ftaan;
beide zijn donker groen, fomtijds in het blaauwe vallende
, met eene bronskleur daarover verfpreid; het lijf is
langwerpig rond, van onderen zwart, fomtijds van achteren
rood; de pooten zwart. Lengte 2 , breedte 1 lijn.
Woonplaats. Op wilgen , populieren en verfcheiden
waterplanten.
12. C. PoLYGONi Linn. Spec. 24, p. 1676. F ab
r ic . Ent. Syst. I , Pars 1 , p. 3a2 > N o * 73- De
Varkensgras Bladkever. D e r W e g t r i t t s b l a t t -
k ä f e r.
Olivier, Ent. Tom. V , No.. 91 , p. 576, pl. 3, f. 36, a, b.
Kenteeken. De kop blaauw en geftippeld; de fprieten
E 3 zwart