
de dekfchilden zwart, de laatften van achteren geelachtig
bruin, op ieder derzelve een klein, wit flipje, en even
als het borstftuk wit gezoomd; de pooten zwart. Lengte
3 lijnen.
Woonplaats, In de tuinen op velerlei planten.
24* C . B ico lo r . Linn, Spec, 5 5 , p. 2156. Fab
r ic . Ent. Syst. I V , p. 1 2 1 , N° . 161. De tweekleurige
Weegluis. L a Punaise noire d quatre taches blanches.
D ie z w e y f a r b i g e W a n z e .
Panzer XIX, tab. II. Wolff2 heft, f. 63, tab. 7* f. 60, a, b.
S t o l l , Cim. t tab. 32, f. 224.
Kenteeken. De kop vooruitftekende; het borstftuk
zwart, de zijranden wit gezoomd; de dekfchilden zwart,
op ieder derzelve twee onregelmatige vlekken, en aan hun
einde bruinachtig; de vleugels w i t ; de pooten zwart,
aan de geledingen een weinig wit. Lengte omtrent 3
lijnen.
Woonplaats. Van het begin van Maart tot in het
laatst van September op den grond aan fteenen, boom-
ftammen en bloeijende gewasfen, ook op de weiden onder
aan de grashalmen.
25. C. O r n a t u s . Linn. Spec. 56, p. 2156, F a b
r ic . Ent. Syst. I V . , p. 118 , N°. 150. De fierlijke
Weegluis. L a Punaise rouge du Choux. D ie G e -
f c h m ü k t e W a n z e .
Stoll, Cim., p. , tab. 2, f. 11. Wolff, i heft., £ 15,
tab. 2, f. 15. Panzer XIX, iab. 21. Sulzer, K enn z, tab. ix ,
f. 73-
Kenteeken. De kop zwart, geflipt en rood gezoomd;
het
bet borstftuk rood met vier zwarte ftrepen; het fchild-
je rood, van achteren zwart, aan de zijden , van voren
en op het midden zwart gevlekt; de dekfchilden rood,
met verfcheiden zwarte vlekken regelmatig geteekend;
de vleugels en de pooten zwart, de dijen van boven
geel, de fcheenen met eenen roestkleurigen ring. Lengte
4* 1'jn*
Woonplaats In Augustus in de tuinen, op verfcheiden
bloeijende gewasfen , op distelen enz. ook aan boom-
ftammen, doch is niet zeer gemeen.
Voortteling. Zij legt hare eijeren met het onderfte
gedeelte op de bladeren van de kool, als vastgelijmd,
het bovenfte gedeelte, dat bruin is , heeft in het midden
een fmal grijs kringetje, in het midden, van hetwelk een
grijs flipje, dat als een klepje zich opent, wanneer het
infect er uitkomt.
26, C . A c ü m in a t u s . Linn. Spec. 59 , p. 2157.
F a b r ic . Ent. Syst. I V , p. 12 6 , N°. 179. De fpitfe
Weegluis. L a Punaife a tete allongèe. D ie Z u g e -
f p i t f t e W a n z e .
Wolf», i heft, f. 19, tab. 2, f. 19. Panzer XIX, tab. 17.
Kenteeken. De kop geelachtig, in het midden met
eene lichtgele ftreep, welke tusfchen twee bruine ge-
geplaatst is ; het fchildje hetwelk omtrent half zoo lang
is als het achterlijf, graauwgeel, in het midden met
eenen bruinen band overlangs doorfneden; de dekfchilden
graauwgeel, fijn geflipt; het vliezige gedeelte even
gelijk de vleugels wit; de pooten geelachtig.
Woonplaats. In Augustus in de tuinen op verfcheiden