
87. Ph. v a r ia t a . Linn. Spec. 801. p. 2489* De
wortelhoutvlinder.
Sepp. II, D. 14e Verh. bl. 55. tab. 14.
Kenteeken, De voorvleugels w it , met drie bruine getande
banden en geelachtige vlekken, die van achteren
grijs, zwartachtig geaderd. Verfchillen fomtijds in de
kleur.
Woonplaats* Op de eiken.
Voortteling. De rups vindt men in September op de
eiken, veranderen nog voor den winter in poppenj blijven
in dien ftaat tot den volgenden zomer, wanneer de
kapellen uit dezelve voortkomen.
88. Ph. sësquistriataria. kn ö ch . Beyt rage zur
Inf ekt enge f chi cht e 1. Stück f. 1 , tab n , f. 1 ,
Mas. De Witband. D a s we i z e Band.
Kenteeken. Kamvormige fprieten; de vleugels bleek
appelgroen, in het witte overgaande; bij het wijfje trekken
zij in het blaauwe: door de voorde loopen in het
midden 2 witte ftrepen; op de ondervleugels bevindt er
zich flechts eene, die met de buitenfte der voorfte in
eene lijn ftaat $ aan den binnenkant der ftrepen is de kleur
bruinachtig, bij het wijfje is dit evenwel niet zoo zigt-
baar. Aan de onderzijde zijn zij alle parelkleurig en de
ftrepen zeer onduidelijk. De pooten zijn bleek roestkleurig
en w it, de achterfte hebben aan de dijen 4 en de
middelde 2 dorens.
Woonplaats. Op velerlei bloemen.
89. Phal^ena prasinana. Linn. Spec. 285. p. 2498.
Fabiuc, , Ent. Syst. III, pars 2 , p. 242, N° . 4. Pv-
RALis prasinana. De groengele Bladrollerkapel. La
chappe verte & bande. Der Gr asgrünwi ckl e r .
Sepp. o. c. , II: D. IV St. 24e. Verh. bl. 95. tab. 24. f. 7 » M*
f. 6, en 8. F. R oesel IV. D. ie St. Bl. 56, tab. xo, Panzer
N. XVIII, tab. 23.
Kenteeken. Onder aan den kop en het borstftuk een
weinig karmozijnrood, de voorvleugels zacht geelachtig
groen, met ééne witachtige en twee flaauwe geelachtige
fchuinfche ftrepen, ter zijde en van achteren met een
rooden en geelen zoom nevens elkander \ de achtervleugels
geel, (bij het wijfje w it) ; de fprieten rood, het lijf
en de pooten wit.
Woonplaats. In Mei vliegt zij op elzen, eiken en
alom op vele planten.
Voortteling. De rups maakt op een eikenblad een
fpinfel, in hetwelk zij in October tot eene pop verandert,
uit welke in de maand Mei daaraanvolgende de kapel
voortkomt.
90. Ph. fagana. Linn. Spec. 810, p. 2498. Fa-
bric. Ent. Syst. III. pars 2 , p. 243, N°. 5. Pyralis
fagana. De Autumnusvlinder. L a Phalene vert ondée.
D e r Hag e i ch e nwi c k l e r . Der Buche rwi c k l e r .
L ’ admiral tab. 2 , f. i , en 2. — R oesel. IV. D. ie St. bl. 119,
tab. 22. Panzer XVIII, tab. 22.
Kenteeken. De kop fpits, de fprieten, de oogen en
de pooten roozenrood; de voorvleugels geelachtig groen ,
met fchuinfche gele, en lichter en donkerder groene
ftrepen, en eene karmozijnrooden rand, welke van achteren
nog met een wit boordfel omzet is. De achtervleugels
geel, rondom wit gezoomd; het lijf geel met eenig
groen langs de zijden en de randen. Woon