
Kenteeken De voorvleugels faffraangeel, met rosbruiiie
dwarslijnen, op hun midden met een’ kring, in welke
eene ftip; de buitenzijde donker gerand; de achtervleugels
geelachtig grijs, met eenen donkerder zoom.
Woonplaats. In Augustus en September op de lin-
denboomen.
Voortteling. De rups fpint zich omtrent half Junij
tusfchen twee bladeren in , verandert 4" a 5 weken daarna
in eene pop, komende de kapel na verloop van eene
maand uit dezelve voort.
143. Ph. evonymella. Linn. Spec. 350. p. 2586.
Fabric. E n t. Syst. III. pars 2, p. 289, N ° . 12.
T inéa. De Papenhoutsmot. L a Tcigne blanche a
points noirs. D i e S p i l l b a ü m m o t t e .
R oezel 1. D. ze St. bl. 547, tab. 8, f. 5 , M. fi 4 , F. Sulzer,
Kennz. f. 40, tab. 16, f. 99.
Kenteeken. De voorvleugels wit, met vele zwarte
ftippen, de achterfte paars'chbrain, met een’ gelen rand.
Woonplaats. In Junij in heggen en ftruiken in een
uitgebreid dik fpinfei vele bij elkander.
Voortteling. Om de verandering tot eene pop te ondergaan
, begeeft de rups zich naar de onderzijde van haar
weeffel, omfpint zich met een digt fpilvormig verblijf,
vindende men er foms wel honderd digt aan elkander,
en verandert binnen 2 dagen in eene p o p , uit welke de
mot voortkomt.
144. Ph. pinetella. Linn. Spec. 358, p. 2589.
Fabric Ent. Syst. III. pars 2, p» 294, N ° . 31. Tit
nea. De Pijnboomsmot. D ie Fi chtenf chabe.
PANZER XVI11, ttb. 23.
Kenteeken. Gele voorvleugels met twee zilverachtige
vlekken, door eene roodbruine ftreep van elkander ge-
fcheiden: de voorfte langwerpig, de achterfte elsvormig;
de achtervleugels lichtgrijs met een fmal bruin randje.
Woonplaats. In fparrebosfchen.
145. Ph. culmella. Linn. Spec. 361 , p. 2590.
Fabric. Ent. Syst. III. pars 2, p. 295, N°. 34. T inea.
De Grasmot. D i e H a l m e n m o t t e .
R eaumur, Inf. 1, tab. 17 , f. 13, en 14.
Kentecken. De voorvleugels aschgraauw, met eene
verkorte zeer witte ftreep, aan het einde van dezelve
eene rij zwarte ftippen.
Woonplaats. Op vette zeer grazige weiden.
146. Ph. pellionella. Linn. Spec. 372, p. 2593.
Fabric. Ent. Syst. III , pars 2 , p. 304 . N° . 73.
T inea. De Bontmot. L a Teigne commune D i e
P e l z m o t t e .
Roezèl I. D. ze St. bl. 561, tab. 17.
Kenteeken. De voorvleugels witgraauw, glanzig, als
met goud en zilver vermengd, in hun midden met een
zwart vlekje ; die van achteren blinkend heldergraauw.
Woonplaats. In pelterijen, enz.
Voortteling. Uit de eijeren komen de rupfen na verloop
van 8 dagen uit, in Februarij, Maart en April voegen
zij zich tegen elkanderen te zamen en veranderen al-
zoo in poppen, uit welke 14 dagen daarna de mot
voortkomt.
147. Pr. sarcitella. Linn. Spec. 373, p. 2593.
Fabric. E n t. Syst. III. pars 2 , p. 304, N°. 75. T inea.
De Kleedermot. D i e K l e i d e r m o t t e .