
eenigermate geftreept; het lijf zwart, kort , breed en langwerpig
rond; de voorpooten aan de zijden met 6 o f 7 tanden
, de overige met dorens. Lengte van 1— 4 breedte
van i— 3 lijnen.
Woonplaats. In den grond, in het zand en in den
mest der paarden, ook in de weiden en langs de wegen.
Eigenfchappen. Wanneer het diertje verfchrikt, trekt
het den kop geheel in het dekfchild.
2. H., Bimaculatus , Linn. Spec. 5 , p. 1610. Fa-
bric. Ent. Syst. I , Pars 1 , p. 76 , N ° . 17. De twee-
vlakkige Kortwiekkever. PEscarbot & taches rouges.
D e r z w e y f l e c k i g e S t u t z k a f e r .
Olivier, Ent. Tom. I , No. 8, p. 11, pl. 2, f. 12, a, b. Pan-
ze r , No. 1 , tab. 102.
Kenteeken. De kop in het borstftuk ingezonken; de
kolfjes der fprieten roestkleurig; het borstftuk zwart; de
dekfchilden korter dan het lij f , geftreept, van voren
zw ar t, van achteren rood; trekkende deze kleur in eene
fchuinfche rigting naar boven, het lijf zwart, glanzende;
de voorpooten met 5 o f 6 tanden langs de zijden. Lengte
3— 4 breedte 1— 1| lijn.
Woonplaats. In den koemest. , !
3. H. Q uadrimaculatus , Linn. Spec. 6 , p. 1610.
F abric. Ent. Syst. I , Pars 1 , p. 7 6 , N° . 18. De
viervlakkigeKortwiekkever. D e r v i e r f l e c k i g e S t u t z -
k a f e r.
Olivier, Ent. Tom. I , No. 8, p. 9, pl, 3, f. 18., a , b. Pan-
z e r , No. i , tab. 103.
Kenteeken. De kop in het borstftuk als ingezonken;
het laatfte van voren ingefneden , het rugfchildje driehoekig;
de dekfchilden korter dan liet lijf, aan de zijden
ecnigzins geftreept, op ieder derzelven twee donkerroode
vlekken , een zijdwaarts en de andere op het midden;
het lijf zwart en glanzende; de voorpooten met drie tanden.
Lengte 3— 4 lijnen.
Woonplaats. In koemest, op wegen en het pas gemeste
land.
CXCIV. DE DRAAIKEVER. ( G TR IN U S .)
,Gejlachts-kenteeken. De fprieten rolrond, de kaken
hoornachtig en zeer fcherp; vier ocgen, boven en onder
twee.
1. G. Natator , Linn. Spec. 1 , p. 1611. Fabric.
Ent. Syst. I , Pars 1 , p. 202, N ° . 1. De zwemmende
Draaikever. L e Tourniquet. D e r g emeine Drehk
a f e r.
Olivier, Ent. Tom. III, No. 4 i,p a g . xo, p l . i , f . i , a ,b ,c ,d ,e .
R oesel, III D. ifte Stuk ,p . 17, tab. 31.
Kenteeken. De kop klein, gedeeltelijk onder het borstftuk
bedekt; de fprieten zwart, de oogen groot, langwerpig rond,
bol , en hetgeen bij geen hardfchalige dieren tot nog toe
niet ontdekt i s , netvormig. De beide paren oogen ftaan
van elkanderen verwijderd. Het borstftuk, dat van voren
fpits is , verbreedt zich naar achteren, de dekfchilden korter
dan het lijf, zijn donker zwartachtig graauw, van onderen
donkerbruin; de pooten roestkleurig, de vier achter-
fte veel langer dan de 2 voorfte. Lengte 2 ; , breedte
i | lijn. ‘