
Aanmerking. Offchoon l in n . en f a b r ic . bij deze
fpecies de afbeelding van r o e s e l aanhalen , welke hij
(Ille D. ie Stuk, tab. 39, f. 3) Van deze kapel geeft,
zoo is het mij, niet alleen uit hoofde van het verfchil
van teckening en kleuren, maar ook wegens de velschillende
gedaante der vleugelen, twijfelachtig voorgekomen
, o f de afbeelding van r o e s e l wel dezelfde zij
met de alhier aangehaalde afbeeldingen van se p p en p a n -
z e r , met welke de afbeelding van den Heer von s ch e *
v e n , in den Nat urfors., 14e Stuk, f. 66, tab. 3, f.
3 5 4 en 5 > genoegzaam overeenkomt ; wijkende daarentegen
de afbeelding door s u l z e r , Gefch. der ln f , t.
21 , f . 45 gegeven, merkelijk van deze en ook van die
s e p p en p a n z e r af.
Kenteeken. De fprieten kamvormig, achter den kop
eene witte Itreep; de vleugels bruinachtig, o f wel rosachtig
geel, de voorfte aan de punt, met 2 of 3 witte
vlekjes; dwars over dezelve loopen twee zwarte en witte
Itrepen, en witgrijze vlekjes; op den hoek der achtervleugelen
i o f 2 witte vlekjes, en eene gladde, donkere
lijn en getanden band.
Woonplaats. Op de elzen, berken en paagbeuken.
Voortteling. De rups tegen het einde van Junij vol-
wasfen, fpint boven den grond eenige bladeren te zamen
tusfchen welke zij tot eene pop verandert, uit welke de
kapel in Maart van het volgende jaar voortkomt.
i 3. Ph. populi. Linn. Spec. 3 4 , p. <2414. pA-
bric. Ent. Syst. I I I , pars 1 , p. 429 , N<\ 70. Bom-
byx. De Populiervlinder. D e r P a p p e 1 n a c_h t-
f a 1 1 e r . '
269
Kenteeken. De voorvleugels bruinachtig groen, de
buitenrand met geelachtige en bruine blokjes; bijna over
derzelver midden loopt eene gekronkelde okergele ftreep;
fommige hebben ook nog eene gebogene maar gladde geelachtige
ftreep, kort aan het gelid; de achtervleugels donker-
graauw, met eenen rand , even gelijk de voorfte, en op
het midden eene lichtere itreep.
Woonplaats. Op de populier , eik en wilg.
Voortteling. Zij legt hare eijeren in het najaar; omtrent
half April daaraanvolgende komen de rupfen u it,
welke zich in het begin van Junij tot fpinnen fchikken en
tot poppen veranderen; komende de kapel daaruit, in
October, voort.
14. P. N e u s t r ia . Linn. Spec. 3 5 , p. 2414. Fab
r ic . Ent. Syst. III, pars 1 , p. 432, N ° . 79. Bom-
b y x n e u s t r ia . De Ringrupskapel. L a Livrée des Ar-
bres. D ie Baumr inge lmot t e .
Sêpp o. c., 111e D ., 30e Verh- , bl. 105, tab: 30, f. 7 , Mas. f.
6, Fcin: R o ê s ê l , Ie D: ie Stuk, bl. ai6, tab. 6, f. 4, Mas
f. 5 en 6' Fetn. P a n z e r XV111, tab. ai.
Kenteeken. De vleugels vaal okergeel, over de voor-
fle twee evenwijdige roodbruine ftrepen, welker tusfehen-
ruimte bij het wijfje met rosbruïn aangevuld is.
Woonplaats. In Julij op vele veldbloemen.
Voortteling. Zij legt hare eijeren in Julij in eene fpi-
raalvormigelijn rondom de dunne boom takjes, bevestigende
dezelve door een kleverig vocht, in April of Mei komen
er de rupfen uit voort, deze fpinnen zich een ligt
eirond weeffel, in hetwelk zij tot pop veranderen, uit
welke de kapel na verloop van 3 of 4 weken uitbreekt.
Ei