
Woonplaats. Van het midden van Julij tot half Augustus
op verfchillende foorten van boomen, van welke
hij het loof knaagt; ook wordt hij wel op weilanden en
korenaren gevonden.
Voed fe l. Blijkt uit de plaats waar zij zich ophouden.
Voortteling. Nog onbekend.
Eigenfchappen. Bij dag houdt hij zich aan de boomen
en heggen verborgen ; na zon’ s ondergang komt hij
terflond ten voorfchijn; vliegt ook bij avond op het licht
toe.
Waarfchijnlijk is de S. R u f ico rn is , Linn. Spec. 295.
p. 1568, eene verfcheidenheid van den bovengemelden.
30. S. F a r in o s u s , Linn. Spee. 64, p. 1564. F a -
b r ic . Ent. Syst. I , Pars 2 , p. 173, N ° . 77. M e lo -
l o n t h a Farinofa. De zwartmelige Tor. VEcailleux
violet.
Olivier , Ent. Tom. I , No. 3 , p. 65, pl. 2 , f. 14, b,
Kenteeken. De kop en de fprieten ros; het borstiluk,
het rugfchildje en de dekfchilden hemelsblaauw, glad,
ongeftreept; het lijf van boven met zeer kleine, doffe
groenachtig geele fchubbetjes gedekt, van onderen zijn
de laatfle zeer glanzig groenachtig zilverkleurig; de poo-
ten zwart, de voorfchenkels aan de zijden met twee tanden
Woonplaats. Op boomen, planten en derzelver bloemen.
31. S. Br u n n u s , Linn. Spec. 7 2 , p. 1568. F a b r ic .
Ent. Syst. I , Pars 2 , p. 165 , N ° . 420. M e l o l o n th a
Brunnea. De bruine Tor. L e fcarabóe fauve aux Teux
noirs.
Olivier, Ent. Tom. I , No. 3, p. 43, pl. 4, f. 38.
*7
Kenteeken. De kop, even als het geheele l ij f , roodachtig
bruin, fomtijds van achteren zwart, het knodsje
der fprieten langwerpig en driebladerig; het borsftuk wederzijds
met eene zwarte fl ip; het rugfchildje driekantig;
de dekfchilden geftreept; de pooten lang engraauw.
Woonplaats. Op boomen, ftruikgewas en planten.
32. S. H ir t e l l u s , Linn. Sp. 69, p. i 577* F a b r ic .
Ent. Syst. I , Pars 2 , p. 148 * N®. 81. C e t o n ia
Hirta. De borftelige ruwe Tor. /’Arlequin vela.
olivier , Ent. Tom. I , No. 3 , p. 52. P1* 6* f* 3<>» a , b , et. f.
44. Cetonia Hirta.
Kenteeken. De kop zwart, van achteren met rosachtige
haartjes, de fprieten zwart en zeer kort; het borstza
k zwartachtig, met eene verhevene ftreep in de lengte,
het rugfchildje driehoekig zwartachtig, de dekfchilden
zwart, met eenige onregelmatige witte en geelachtige
vlekjes; het lijf van onderen en de pooten zwart, alle
deze deelen zijn met rosachtige haartjes gedekt.
Woonplaats. Meest op bloemen.
33. S. A u r a t u s , Linn. Spec. 78, p. 1580. F a b r ic .
Ent. Syst. I , Pars 2 , p. 127, N p. 8. C e t o n ia An-
rata. De gouden Tor. /’Emeraudine. D e r G o l d k
ä f e r .
Olivier, Ent. Tom. I , No. 3 , p. 12 , pl. 1 , f. 1» a—*g. Cetonia
aurata. Roesel, Ilde D . , ifte St. p. 42, pl. 1 1 , f. 80119.
Kenteeken. De kop groen, de fprieten zwart, het
knodsje driebladerig; het borstftuk vlak gewelfd, goudgroen
, zeer fijn gellippeld; het rugfchildje driekantig en
mede goudgroen, de dekfchilden groen , met witte gegolf