
Voortteling. De rups fpint zich in tusfchen eénige bladen
; twee dagen daarna verandert zij in eene p o p , uit
welke, io dagen daarna, de rups ten voorfchijn komt.
5^* Ph. alniaria. Linn. Spec. 205, p. 2450..
Fabric. Ent. Syst. I I I , pars 2 , p. 136, N<>. 24*
Phaltena. Het Elzentakje. De IJpetakvlinder. L a
Phalene branche feche. D e r E r l e n f p a n n e r .
S e p p . o. c. , ie d. 6e ft., bl. 29, tab. 7 , f. 6 M., f. 5 F* Rob*
sel , ie d. 2e ft. , bl. 470, tab. 1, £. 5 F. P a n z e r XVIII
tab. 22 F.
Kenteeken. De vleugels getand , licht okergeel, met
eene bruine kromme ftreep, (trekkende zich van het
midden van het achterlijf tot aan den rand der vleugelen,
aan de punt van welken nog eene kleine kromme ftreep
zich bevindt.
Woonplaats. In het voorjaar en den zomer op de
meeste ooftboomen.
Voortteling. Zij legt hare eijeren in de lente op de
bovengemelde boomen; binnen 3 weken komen de rup-
fen u it; volwasfen zijnde, maken zij een fpinfel, om de;
verandering tot eene pop te ondergaan; uit deze komt de
kapel, omtrent 6 weken daarna voort, Sommige poppen
blijven den winter overleggen.
Eigenschappen. Zittende , leggen zij de vleugelen niet
zoo na aan het lij f , als de andere nachtkapellen, maar
hóuden dezelve meer uitgefpreid.
57. Ph. syringaria. Linn. Spec. 206 , p. 2450.
F abric. Ent. Syst IK . , pars %, p. 136, N ° . 05.
P halena De Syringen Nachtkapel. L a Phalene
Jaspee. £) e r F 1 i é d e r m e s f e r.
&EPP. o; c,, ae d. de ft., bl. 27. tab. 7. f- & f» Fv
SEL,, xe d, ie ft,, bl. 504, P. to f, 6 F, (NB. De kleuren zyn
' te levendig,)
Kenteeken. De vleugels gehakkeld, geelachtig, bruin
cn rood gemarmerd, en zwart geftipt.
Woonplaats. Op velerlei planten.
Voortteling. De rups vindt men op de bladeren van
de fyringenboomen in September, blijft den winter over,
zonder voedfel te gebruiken, Bij het weder ontluiken
der fyringen vervolgen zij haren geftaakten eetlust; van
het begin van April, gedurende 5 weken, fpinnen zich
dm in 9 veranderen in eene pop, uit welke de kapel binnen
3 weken ten voorfchijn treedt.
58. Ph. lunaria. Linn. Spec. 607. p. 2451* FA“
bric. Ent. Syst. III. pars 2* p. 136, N° . 6. Ph a l e n a .
De halvemaankapel. D e r H o l z b i t n f p i nn e r .
Sepp. o. c., 111e d. 42 Verh., p. 141., tab. 4*. U 3» M*
f, 7, F.
Kerteeken. De vleugels gekarteld, licht rosachtig,
donkerbruin gevlekt, op ieder een wit half maantje.
Woonplaats. In Mei op verfcheiden bloemen.
Voortteling. De rupfen komen in Augustus uit de
eijeren; volwasfen zijnde, fpinnen zij een paar bladeren
aan elkander, en veranderen daarin omtrent het laatst van
September tot poppen, welke den winter overblijven;
komende de kapel, in Mei daaraanvolgende , ten voorfchijn.
59. Ph. consortaria. Linn. Spec. 610, p. 2451.
Fabric. Ent. Syst. I I I , pars 2 , p. 137, N ° . 29,
De gelijke Nachtkapel.