
lappcr. L e pètit Capricorne mir. D e r k l e i n e
g a n z f c h w a r z e B o c k k ä f e r . .
Olivier, Ent. Tom. IV , JNo* 67, p. 13, pl 10, f. 65. Panzer
VIII, tab. a.
Kenteeken. Het borst (tuk ruw; de dekfchilden als fe-
grijnleder gedipt, van elkanderen afwijkende; de ge-
heele tor is blaauwachtig zwart of mosfelkleurig. Lengte
i i lijnen.
Woonplaats. Op eiken en dennen, is reeds in April
aan de boomflammen gehéél ontwikkeld; het meest ziet
men hem in Junij en Ju lij.
4. T extor. Linn. Sper. 41, p. 1831. Fabric.
Ent. Syst. I , pars 2 , p, 268, N° . 8. Lamia Textor.
De Wever Boktor. L e Capricorne mir6 Chagrin.
D e r W e b e r b o c k k ä f e r .
Olivier, Ent. Tom. IV , No. 67, p. 105, pl. 6, f. 39, a, b ,
c , d, e. Panzer VIII; tab. 1.
Kenteeken. De fprieten zijn bij het mannetje veel langer
dan bij het wijfje; de kop dofzwart en als fegrijn;
het borstfluk rondachtig zw ar t, wederzijds met eenen
fcherpen doorn gewapend, en voor aan den rand met gele
korte haartjes gezoomd; de dekfchilden zwart gewelfd,
fegrijnachtig, bij fommigen eenigzins grijs gewolkt; het
lijf van onderen en de pooten zwart. Lengte omtrent
i duim.
Woonplaats. In Julij aan vermolmde boomen, in oude
gebouwen en in bosfehen, fomtijds ook aan muren en
heggen in de tuinen, ook op den grond.
5« C. Scalaris. Linn, Spcc. 55? p» 1837. Fa-
BRIbric.
Ent. Syst. I , pars 2 , p. 3° 7> N °* Saper-
OA? fcalaris. De gehakkelde Boktor. L e Capricorne
a bande dentelée. D e r T r e p p e n S c h n e k k e n -
k a f e r.
Olivier, Ent. Tom. IV , No. 68, p. 8, pl. 1 , t* 7» »- PAN'
zer VIII, tab. 3.
Kenteeken. Op den kop eene zwarte driekantige vlek,
doch op het bijna cylindrisch borstfluk eene vierkante
van dezelfde kleur; het rugfchildje geelachtig; de dekfchilden
zwartachtig bruin, langs derzelver naad met
groenachtig gele getande ftrepen; het lijf van ondeien en
de pooten geelachtig grijs. Lengte 7§ lijn ; verfchilt fomtijds
in kleur en teekening.
Woonplaats. Op populieren, ook wel op wilden.
6. C. Cardui. Linn. Spec. 2 , p. 1838. Fabric.
Ent. Syst. I , pars 2, p. 314? N° . 32. Saperda
pJigricornis. De Distel Boktor. D e r Di s t e l s chnac -
ke n k a f e r.
Olivier, Ent. Tomé IV , No. 68, p , 9> P1* f* 5* Saperda
Cardui. Panzer VIII, tab, 6.
Kenteeken. De kop met geelachtig dons bedekt, het
borstfluk bruin geel , gezoomd en eene gele flreep over
langs in het midden; het rugfchildje ge e l; de , in eene
ttompe punt uitloopende, dekfchilden geelachtig en als
fegrijn geflipt; de pooten graauw. Lengte 6— 8 lijnen.
Bij fommigen valt de gele kleur meer in het oranje.
Woonplaats. In Mei en Julij op distelen en brandnetelen.
7. C, Populneus. Linn. Spcc. 57, p. 1838.
Fabric. Ent. Syst. I , pars 2 , p. 3*5 > Np. 37. Sa-
PER