
ia . C . C repïTans. Linn. S p e t . 18 , p. 1971. Pa-
b r ic . Ent. Syst. I , Pars 1 , p. 13 6 . N ° - 53. De
Veefter. Ltt Bombar dier ^ ie Carabe pótard. D e r
Bom b a r d i e r k a f e r .
O Li v ie r , Ent. Tom, 1U, No. 35, p. 64., pl. 4, £ 35. Panzer
II I5 tsb. 22.
Kcnteeken. De fprieten donker rood; de kop roestkleurig;
de oogen zwart; het borstftuk hartvormig,
roestkleurig; de dekfchilden geftreept, blaanwachtig
zw a r t; de pooten roodachtig geel. Lengte 3 ! lijn.
Woonplaats In boschachtige plaatfen , onder fteenen,
trok in tuinen, gedurende den zomer, tot in September
des avonds en des morgens.
Eigenfcbappen. Merkwaardig is de wijze, op welke
Bij zich tegen zijne vervolgers, inzonderheid tegen den
Caralms Sycopbanta en iriquifitor verdedigt. Wanneer
Bij zijnen vervolger niet langer ontwijken k a n l e g t hij
zich als dood voor hem neder; en wanneer deze dan
met geopende nijpers op hem wil aanvallen, fchiet hij met
een verwonderlijk fterk geluid uit het achterlijf eenen
blaauwen damp, door welken zijn’ vervolger bedremmeld
wordt, en de vervolgde tijd verkrijgt , om zich op de
ylugt te begeven; kunnende de kever zulk een’ fchot
wel twintigmalen achter elkanderen herhalen. Van nabjj
Beeft deze damp eenen onaangenamen zuurachtigen reuk.
jLaat men dezelve door den kever tegen eenen fpiegel
uitfehieten, vertoont zich aan denzeiven eenen wafem;
terwijl hij, tegen de hand uitgeblazen wordende, de
plaats, waar hij tegen aankomt, eenigzins vochtig maakt.
In
ln eene regte lijn ftrekt zich deze uitgefchoten damp
ruim i duim verre uit.
13. C. Cyanocephalus. Linn. Spec, a i , p. 1972.
Fabric. Ent. Syst. I . Pars 1 , p. 159» N° . 154. De
blaauwkoppige Loopkever. L e Bupreste bleu d corcelet
rouge. D e r b l a uk o p f i g t t L a u f k ä f e r .
OtiviER, Ent. Tom. Hl, No. 55, p» 9a, pl. 8, f» 44» *» b»
c . Panzer 111, tab. 5.
Kemeeken. De fprieten ros aan hun grondftuk, naar
het einde bleekgeel; de kop blaauw; het borstftuk hart-
vormig, geelachtig rood; de dekfchilden groenachtig
blaamv; bij fommigen donkergroenachtig; over langs ge-
ftreept; de pooten bleekrood. Lengte 3 lijnen-
Wöonplaat's. In de bosfehen, niet zelden onder den
Bast der boomen, en onder fteenen in de velden.
14. C . Melanocephalus. Linn. Spec, aa, p. 1973.
F abric. Ent. Syst. I , Pars a , p. 159, N ° . 153. De
zwartkoppige Loopkever. L'e Garabe lête m ir, L e
Bupreste m ir d corcelet rouge D e r S c h w a r z k o p -
f i g t e L a u f k ä f e r .
t)tivier, Ent. Tom. llï, No.35, (p. SU» pU 4, f. 14, R, b. Tanker.
Hl. tab. 16.
Kenteekon. De fprieten, hdt gladde, bijna vierkante,
Borstftuk en de pooten geelachtig rood ; de kop en de
dekfchilden zwartachtig. Lengte 3— 4 lijnen.
Bij fommigen is het borstftuk in het midden zwart; alleenlijk
met geelfoode randen; terwijl bij anderen de dekfchilden
bruin zijn.
Woonplaats. Reeds in April in de bosfehen onder de
fchors