
Wo onplaats. In Augustus op fchermdragende planten;
komt weinig voor.
3. M. Flava. Linn. Spec. <5, p. 2024. Fabric.
Ent. Syst. I , pars 2, p. 115, No. 13. De gele Aard-
vlookever. D e r g e l b e Er d f l o hkafer .
Panzer V I I , tab. 14.
Kenteeken De fprieten aan derzelver grondftuk geel,
naar het einde bruin; het borstftuk en de dekfchilden
geel, de laatfte aan het einde zwart; de pooten geel.
Lengte 1 lijn.
IVoonplaats. In het voorjaar en den zomer op de
bloemen van verfcheiden planten, en op de wilgdn,
boomen.
CCXVII. DE ROOFKEVER. ( S T J PH T L IN U S .)
Geflachts-Kenteeken. Snoervormige fprieten; vier
vadertjes ; halve dekfchilden ; bedekte vleugels ; een onverdeelde
Haart, die twee langwerpige blaadjes doet voor
den dag komen.
i. S. IIiR T u s . Linn, Spec. 1 , p. 2025. Fabric.
Ent. Syst. I , pars 2 , p. 519, No. 2. De ruige Roof-
kever. L e Staphylin bourdon. D e r r a u h e Ra 11 fat
a f er.
Olivier, Ent. Tom. I l l , No. 42, p. 7 , pl. 1 , f. 6. Panzer XI,
tab. 16.
Kenteeken. De fprieten zwart; de kop groot, geel;
de vooruitftaande kaken flaan boogswijze over elkander;
het borstftiik geel, van achteren zwart gerand; voor de
dekdekfchilden
een’ violetten band; de rug donker graauw,
van voren zwart, het achterfte gedeelte van het lijf geel,
de pooten ruig en zwart. Lengte 9 lijnen.
Woonplaats. Reeds in A p r il, op zandigen bodem,
ook in mist, menfehendrek en in aas, aan fommige
plaatfen menigvuldig, aan andere zeldzamer.
2. S. Murinus. Linn. Spec. 2, p. 2026. Fabrïc.
Ent. Syst. I , pars 2 , tP* 5ao > No. 4* -De muisvale
Roofkever. L e Staphylin veloutó D e r mausefar*
b i g t e Raubj kaf e r .
Olivier, Ent. Tom. 111, No. 42, p. 15» pl* t 51 » a j!^* PAN*
zer X I , tab. 16.
Kenteeken. De fprieten graauw; de kop platachtig;
het borstftuk van voren hol ingefneden, van achteren
gerond; de dekfchilden breeder; de kleur van alle deze
deelen is graauw g e e l, met zwarte flippen ; het
achterlijf zwart gewolkt, de pooten geel. Lengte 5— 8
lijnen.
Woonplaats. In April bij aas en allerlei drekftof.
Eigenfchappen. Loopt zeer fnel, bijt van zich ;
wanneer men hem eene vlieg voorhoudt, grijpt hij die
en eet haar.
3 . S. M a x il lo su s . Linn. Spec. 3 , p. 2026. Fa-
b r ic . Ent. Syst. I , pars 2 , p. 521 > No. 9. De
groote nijperige Roofkever. D e r g r o s z k i e f e r i c h t e
R a u b k a f e r.
Olivier, Ent. Tom. III, No. 42, p. 9» P1- l > f* 5. a> b* Pan*
z e r X l . tab. 2.
Kenteeken. De fprieten' zwart; de kop groot, en
K 5 even