
• P anser, XI11, tab, n , P im p la ,
Kenteeken, Geheel bruin, voor en op zijde van den
kop twee witte draadjes ter lengte van het borstftuk; het
lijf rolrond, de vleugels veelkleurig. Lang 5 lijnen,
. Woonplaats. Op de appelboomen in de tuinen, op
de bloemen van veldgewasfen; inzonderheid van fcherm-
dragende planten, ook niet zelden binnen de huizen, en
tegen de glasramen,
* * * * * Met geelachtige fprieten,
9. J, luteus, Linn, Spec9 55, p. 2706, Fabric,
E n t. Syst, p. 178, N° , 186, De gele Sluipwesp, f lc h -
ncumon jaune d vent re en faucille, D ie g e lb e
S c h lu p fw e s p e ,
Goedaart, I n s . II, p, 138, tab. 37. Sulzér, K e n n . (t. /ff*»
tab, x8, f. 118.
Kenteeken, Roodachtig geel; het borstftuk geftreept;
het achterlijf fikkeivormig; de doorfchijnende vleugels
hebben aan de voorzijde eene geelachtige ftip ; de zeer
korte angels reiken naauwelijks verder dan het uiteinde
Van het l i j f ; de pooten geel. Lang io lijnen.
Woonplaats, Op de weiden en wegen langs de duinen,
op de ftraten en tegen de venfterramen,
. Voed fel, Rupfen en maskers van andere infecten.
Voortteling, Zij legt hare eijeren in de zoogenaamde
mlgen tweejlaartrups, welke door het. aan elkander
Vastfpinnen eeniger wilgenbladen eene in vijf hokjes afgedeelde
woning vormt, van welke ieder een enkel popje
bevat, uit hetwelk, .na verloop van omtrent io maanden,
de fluipwesp ten voorfchijn komt,
* * * * * * Kleine fluipwespen, bij v/elke het achterl
i j f eirond en aan het borstfiuk digt vastgehecht
is.
10. J. BEDEGUARis. Linn. Spec 6 3 , p. 2713*
Fabric Ent. Syst. I I , p. 185, N°. 215* De Bede-
guars of Rozenknopsfluipwesp. L e cynips dori d queue
du bedeguar lisse. D ie Ha in b u t t e n f c h lu p fwe s p e .
Beankaart, Schouwb. 188, ia , Roesel, 111. D. ie St. bl. 256,
tab« 53 • f* F* Fctn* en G» Mus* H# uuctu*
Kenteeken. De fprieten zwart knodsachtig rolrond; de
kop, het borstrtuk, de buik en de dijen goudglanzig
groen; op den buitenrand der doorfchijnende vleugelen
een bruin ftipje; de angels langer dan het achterlijf,
hetwelk eenigermate nedergedrukt en goudkleurig i s ; de
angelfchede zwart; de pooten bleekgeel. Lang i | lijn.
Woonpl. , Voedf. en Voortt. Op de hondsrozen en
eiken, alwaar zij gezegd worden zich te voeden met de
maden, die in de gladde knobbels of gallen dezer hoornen
befloten liggen, welker plaats zij alsdan innemen,
om er hunne eijeren in te leggen, uit welke daarna de
maden, en vervolgens het volkomen infect voortkomen.
11. J. PUPARüM. Linn. Spec. 66, p. 2713. Fab
r i c . Ent. Syst. II , p. 186, N ° . 221. De Poppen-
fluipswesp. L e cynips des chryjalides de papillons.
D ie P u p p e n f lu p fw e s p e.
Goedaart, Ins. 1 , p. 144, tab. 77, De eerfte van de twee mid-
delfte figuren. Reaumur, Ins. VI. tab. 30, f. 13— 15. Roe-
sel, 1L D. 2e St. bl.439, tab. 3, f. 4 en-5.
Kenteeken. .Goudkleurig blaauw; het achterlijf glan-
B b 4 zig