
daarna, te weten in Junij des volgenden Jaars, ten voor-
fchijn komt.
132. Ph. ruficollis. Linn. Spec. 1149. p. 2568.
Fabric. Ent, Syst. III. pars 2, p. 86. N°. 255. Noctua
ruficollis. De roshalzige Nachtkapel.
Espeu o. c . , IV. S t .. . . tab. 40, f. 4,
Kenteeken. De vleugels donker aschgraauw, met twee
nog donkerder banden geteekend; de borst van| voren
bruin.
Woonplaats, Op de eikenboomen.
133« Ph. oxyacanthae. Linn, Spec, 165. p, 2569.
Fabric. Ent. Syst. III, pars 2 , p, 93. N° , 277. De
Hoogftaart. De Groenvlakvlinder, VAubepiniere. D ie
We i s sdorneul e . Di e Ho c hf c h wanzeule.
Sepp, III. D. 13e Verh. bl. 49, tab. i j . R oesel I. D. 2e Sc.
bl. 351, tab. 33.
Kenteeken. De vleugels aan de randen golfachtig uït-
gefneden, de voorfte donkerbruin, met groene, vleesch-
kleurige en geelachtige vlekken en ftrepen, hehalve nog
vele fijne groene flipjes en ftreepjes, aan den buitenrand
eene groene dwarsftreep, en aan den achterrand eene witte
figuur, in de gedaante van een half maantje; de achtervleugels
bruin, fomtijds geelachtig graauw.
Woonplaats. In October op de berberis, enz.
Voortteling. De rupfen komen in Mei uit de eijeren,
tegen het midden van Junij volwasfen zijnde, kruipen
zij in den grond, maken daarin een vast verblijf, in hetwelk
zij foms eerst na verloop van 7 weken tot poppen
veranderen, uit welke de kapellen omtrent half October
voortkomen. Somtijds blijven de poppen den wïnter
pverliggen. Ph.
134. P h. m y r t il l i . Linn. Spec. 1 6 7 , p. 2570.
F a b r ic . Ent. Syst. III. pars a , p. 126, N ° . 379.
N o c t u a . De roodbonte Heidevlinder. D ie Sumpf -
heidee ule. .
Se p p , III. D. 29e Verh. bl. 103, tab. 29, f. 4 , M. f. 5, F. Roebel
IV. D. ie St. bl. 63, tab. n .
Kenteeken. De voorvleugels' bruinrood, met goudgele
en witte gekronkelde zeer fijne ftrepen en vlekken ge-
teekend, de buitenrand met gele en graauwe vierkante
blokjes; de achtervleugels donkerbruin, op hun midden
met eene hooggele vlek en eenen lichtgelen rand.
Woonplaats. In het laatst van Julij en Augustus op
de heide.
Voortteling. De volwasfen rups fpint in het begin
van Julij eenige heideblaadjes bij elkander om er de
verandering tot pop in te ondergaan, uit welke de kapel
nog in het laatst van dezelfde maand ten voorfchijn komt.
135. Ph. o l e r a c e a . Linn. Spec. 171, p. 2571.
F a b r ic . Ent. Syst. I I I , pars 2 , p. 9 9 , N°. 295.
N o c t u a . De Kruifemuntvlinder. De Slaworm. D i o
K r a u t e u l e . D e r W u r z e l n a g e r .
Sepp, III. D. 14e Verh.-bl. 53, tab. 14. R oezel 1. D. 2e St.
bl. 349, tab. 32. A dmiral. tab. 7.
Kenteeken. De voorvleugels roodachtig bruin, op
ieder een oranjegeel vlekje, en digt aan den uitgetanden
buitenrand eene witte gekronkelde lijn ; de achtervleugels
geelgraauw, met een’ grijzen rand.
Woonplaats. In het laatst van Junij op de kool, fa-
lacie. en andere gewasfen.
Voortteling, De rups in het laatst van Augustus vol-
Y 3 was