
Woonplaats. Op de eiken en duinrozen*
Voortteling. De rups fpint zich in tusfchen eenige
blaadjes, verandert daarin tot pop, uit welke de kapel
14 dagen daarna voortkomt.
116. Ph. chrysitis. L in n .. Spec. 12Ó. p. 2554.
Fabric. E n t. Syst. III. pars 2 , p, 76. N° 220. N o o
tua. Het kóperwiekje, Koperkapelletje, de Goudvlin-
der. L e volant deré, Phalene d bandts dorées. D i e
G o l d e u l e . D e r K u p f e r f l ü g e l .
, S epp, o. c. , t D. 5e St. bl. 7 , tab. 1 , f . n» M. f. ia , F. Pan*
zer XVIII, tab. 23.
Kenteeken. De voorvleugels geelkoperkleurig, aan de
voor- en achterrand met eene groote en kleine vlek; de
achtervleugels paarschachtig grijs.
Woonplaats. In Julij op de hondsnetel ( Galeopfis) .
Voortteling. Vier weken na het uitkomen der rups,
verandert zij in eene pop, uit welke, na verloop van 14
dagen, de kapel voortkomt.
i i 7. Ph. gamma. Linn. Spec. 127. p. 2555. Fabric.
Ent. Syst. III. pars 2 , p. 79. N°. 228, Noc-
nua. Het griekfche Letterbeestje. De Gammavlinder.
L e Lambda.- D i e Ga.mmaeu Ie.
S e.pp, IV. D. 5e S. ie Verh. bl. 3, tab. 1 , f, 6, M. f. 5, F.
Roesel 1 ,D . 2e, bl. 487^ tab. 5.
Kenteeken. De voorvleugels zijn «met vele figuren
yan onderfcheiden gedaante, en bruine, graauwe, zwarte
en geelachtige kleuren bezet, het naamsteeken dezer kapel,
'eene witte griekfche gamma, Haat op eene zwartachtige
-vlek op het -midden van dezelve; de achtervleugels
okergeel, aan den buitenrand bruin. ji
Woon-
355
Woonplaats. Reeds vroeg in het voorjaar op diste-
len, klisfen enz.
Voortteling. Zij legt hare eijeren op de onderzijde
van de bladeren van distelen, klisfen, kaasjeskruid, enz.
De uit dezelve voortgekomen rupfen bereiken binnen
omtrent drie weken haren volkomen wasdom, fpinnen
zich dan in , en veranderen in weinig dagen in poppen ,
uit welke de kapellen binnen drie weken ten voorfchijn
komen.
Aanmerking. De Heer Sepp maakt nog melding van
eene andere foort van Gammavlinder, alleen daarin van
de bovengemelde verfchillende, dat hij aanmerkelijk kleiner
i s , en niet als p o p , maar als rups den winter oyer-
-blijft.
118. Ph. f e s t u c ^e . Linn. Spec. 131. p. 257. Fab
r ic . Ent. Syst. III. pars 2 . p. 78 . N ° . 225. Noc-
t u a . Het Zilvervlekje. Phalene dorée d taches ar-
gentées. D ie S c h w i n g e 1 e u 1 e.
Kleemann. icy tr ' f. 251, tab. 30, A. Panzer X V lll, tab. 19.
Kenteeken. De grondkleur der voorvleugelen kaneelkleurig,
met eenen roodachtiggraauwen rand omgeven, en
vele goudkleurige grootere en kleinere verfpreide vlekken,
benevens drie zilverkleurige, bijna op het midden der
vleugelen geplaatst; de achtervleugels roestkleurig, met
een geelachtigen rand.
. Woonplaats. Op verfcheiden bloemen.
119. Ph. meticülosa. Linn. Spec. 132, p. 2557.
F abric. Ent. Syst. III. pars 2 , p. 83, N°. 242. Noc-
‘t u a . De vreesachtige Nachtkapel. De Agaatvlinder. L a
Meticuleufe. D i e S c h e u e u 1 e.
Sepp,