
Olivikr, Ent. Tom, II, No. 28, p. i ï f pl. 1 , f. 1, a, b, c , «I.
Panzer VII , tab. 8.
Kenteeken. De kop bleek geel; het borstftuk zwart,
van voren met een’ gelen rand; de dekfehilden donker
bruin, eenigermate geftippeld en met twee of drie verhevene
flxepen geteekend ; de pooten geel.
Het wijfje, grooter dan het mannetje, is bruin; de
randen der ringen geel.
Woonplaats. In boschachtige en vochtige plaatfen, en
onder heggen.
Eigenfchappen. Het wijfje licht, des avonds , zeer
hel , door de drie laatfte ringen van het lijf.
ccvm. DE BASTAARD LICH TK EV ER.
(CJNTHARIS.)
Gejlackts-Kenteeken. Borflelige fprieten?; het borst-
ftuk bij de meesten) gerand, en korter dan den kop; de
dekfehilden buigzaam; de zijden van het achterlijf plooi-
achtig getepeld.
1. C . Fusca. Linn. Spec. 2 , p. 1890. Fabric.
Ent. Syst. I , pars 1 , p. 213, N ° . 1. De bastaard
bruine Lichtkever. D®e r braune W a r z e n k a f e r .
Olivier, Ent. Tom. III, No. 46, p. 8, pl. i , I . 1 , a , b , c.
Schaeffer Elementa Entomol., tab. 123.
Kenteeken. . De kop nedergedrukt, bijna rond, van
boven plat, van voren rood, van achteren leikleurig; het
borstfehild rood, met eene zwarte vlek op het midden ;
de dekfehilden buigzaam leikleurig; de voorpooten
bruin , de achterfle zwartachtig. Lengte 5 lijnen.
Woonplaats. Van Mei tot Augustus op de weiden,
in de tuinen op velerlei bloemen, planten enflruik-
gevrasfen.
Voor-
117
Voortteling. De paring gefchiedt in Junij, waarbij
het mannetje het wijfje op den rug klimt. Het masker
is doorgaans 1 duim lang, zwar t , met 6 pooten , leeft
in eenen vochtigen grond. De nimf is omtrent 6 lijnen
lang, bloedrood; het lijf beflaat uit ringen, en eindigt
in 2 fpitfe punten.
Eigen]chappen. Roofzuchtig ; zoodat zij , door elkander
, ja , zoo men wi l , zelfs het mannetje door het
wijfje na de paring verflonden worden. Zij vliegen zeer
vlug, inzonderheid bij heeten zonnefchijn.
2. C. A bdominal is. F a r r ic . Ent. Supp l.,
p. 67.
O ei vier, Ent. Tomé III, No. 50, p. 14, pl. 2, f. 17* a s
b , c , d.
Kenteeken. Geheel donker graauwachtig groen; de
fptieten zwart ; liet borstfluk, dat in het midden bol is ,
heeft aan de beide zijden eene holligheid; de dèkfchilden
zijn aan de buitenzijden fcherp gerand , terwijl aan der-
zelver binnenzijden het begin van een’ dergelijken rand
gevonden wordt; de omgeflagen kanten van het achterlijf
zijn rood; de dijen van de achterppoten dik. Lengte
omtrent 2\ lijn. De groene kleur en de lengte van dit
infect verfchillen fomtijds grootelijks.
Woonplaats. Op vele planten.
3. C. O b s c u r a . Linn. Spec. 5 , p. 1892. F a b r ic .
Ent. Syst. I , pars 1 , p, 214, N°. 6. De donkere
bastaard Lichtkever. D e r d u n k le W a r z e n k
a f e r .
. 8, Pl. 2, § 10, a, b, c , d.
| Kent
Olivier, Ent. T. I I , No. 26 , p,
H '