
Voedfel. Aast vooral op rundvee.
Eigenfchappen. Dit voor het rundvee bijzonderlijk
zeer lastig infect, legt zijne eijeren tusfchen de haren
vooral van het jonge vee, uit welke eijeren het door de
warmte uitgebroeide masker in de gedaante van worm
zich door aanhoudend knagen een’ weg tot onder de
huid van het rund baant, en aldaar gevoed en volkomen
wordt; alsdan dit verblijf verlaat en zich op den
grond vallen laat, in welke het zich begraaft, in eene
pop verandert, en eindelijk de voor het vee zoo lastige
als dikwerf fchadelijke horzel wordt.
a. O. Equi. (Waarfc hijnlijk onder den naam van
Oestrus nasalis in de XIII uitgave van het Linneaansch
Systema N a ture opgenomen) doch door f a b r ic iu s
in zijne Entom. Syst. Tom. IV , p. 23a, N° . 7, als
O. equi vermeld. De Paardenhorzel. POestre de c beval.
The Horsehee. D ie Pfe rdebremf e .
R eaumur , Hist. der Ins. T. IV, tab. 35, f. 3—5. Frischj
o. I., T. 4, tab. 7. Doch vooral Blumenbach, stbb. Nat.
Hist. Gegcnjlande. Heft V, tab. 47, f. 3—5.
Kenteeken. Witachtige vleugels, eene ftreep op het
midden van het lijf en twee zwarte flippen.
Voortt. en Woonpl. Dit infect legt zijne eijeren gewoonlijk
in groote menigte op de fchouders en voorbee-
nen der paarden, die door likken de jonge maskers doornikken,
en langs dezen weg binnen de maag bekomen,
alwaar dezelve gewoonlijk in het voorjaar maar al te menigvuldig
aanwezig en fchadelijk zijn.
Voedfel. Naar alle waarfchijnlijkheid het vvoedend
vocht der maagrokken o f vliezen van het paard.
EU
4*3
Eigenfchappen. De maskers van dit infect (door de
Engeïfchen botts genaamd) hechten zich met het voorfte
gedeelte van derzelver lijf, hetwelk veel naar de kern der
dadels gelijkt, aan den -binnenften rok der maag, zoo
diep en in zulk een groot getal vast , dat zij niet alleen
aan de paarden hevige pijnep en volkomene verkwijning,
maar met het doorknagen der maag zelve niet zelden een*
gewisfen en fmartelijken dood veroorzaken; ter beteugeling
en voorkoming van welk gewigtig onheil men thans
een zeer vermogend hulp- en geneesmiddel in het inwendig
gebruik van het oleum pyro animale depuratum
(voorheen onder dien van oleum animale Dippelii bekend)
gevonden en dikwerf met den besten uitflag aangewend
heeft.
3. O . HAEMORRHOIDALIS. Linn. Spec. 4 , p. sl8io ,
(wordt bij Fabricius in zijn Entom. Syst. T . IV ,
p. 23a , No. 7 |3, als eene verfcheidenheid van den Oestrus
E q u i , doch in deszelfs Syst. A n tlia t, p. 289 ,
N°. 7 , als afzonderlijke foort opgegeven). De Aarshorzel.
D ie Ma s tda rmb r emf e .
Clark, in de Transact, of the linnean, Society, t. II I, p. 377,
tab. 23, Sqq. fig. 10— 13.
Kenteeken. De vleugels ongevlekt en donkerbruin,
het achterlijf zwart, van hetwelk het grondftuk wi t ,
doch de punt of het uiteinde hoogrood is.
Woonpl. en Voortt. Naar men meent, vooral'in den
endel- o f regtendarm van het paard, werwaarts zich dit
infect echter niet door den aars begeeft, maar in de ingewanden
der paarden uit de eitjes ontftaat, welke door
deze horzelfoort meestal op en aan de lippen der paarden
ge