
14e ftuk, f. 50, tab. 2, f. 6, fem. Panzer XVII, tab. aj.
Esper, o. c. , i T h ., f. 262, tab. 19, f. 2, a. fem. c. Mas.
Kenteeken De achtervleugels eenigzins geftaart; de
grondkleur der vier vleugelen (!bij het mannetje donkerbruin
, de buitenranden fmal wit gezoomd; op iederen
voorvleugel een hoogblaauwe violet weêrfchijnende vlek.
Bij het wijfje zijn de vier vleugels eigenlijk donkerbruin
, doch naarmate de lichtftralen daarop vallen, ver-
toonen zij zich zeer fchoon donkerblaauw.
Woonplaats. In Eikenbosfchen, fonitijds komt zij in
de tuinen en het open veld.
Voortteling. De rups komt waarfchijnlijk eerst in het
volgende jaar uit het e i, deze vervolgens in eene pop
veranderd zijnde, komt de kapel 16 tot 32 dagen daarna
uit dezelve voort.
40» P* P. R. Arion. Linn. Spec. 230 , p. 2346.
Fabric. Ent. Syst. I ll, pars 1 , p. 293, N°. 118.
Hesperia arion. Het Duitfche blaauwtje. D a s gros f e
Vi e l a u &• Der Han dv o g e l .
Rosel, 3e D ., ie ft., bi. 231, tab. 45, f. 3 en 4.
o. c ., 2 T h ., f. 266, tab. 20, f. 2.
Esper ,
Kenteeken. De vier vleugels fraai blaauw, met zwarte
vlekken, aan de buitenzijde met een’ breeden donker
bruinen band, en voorts met een fmal wit o f grijs
zoompje; op de achtervleugelen met zwarte flippen;
welke met eenen witten halven kring omgeven zijn gc-
teekend.
Woonplaats.In Junij en Julij op de weiden en aan
woeste plaatfen, doch maar zeldzaam voorkomende.
Voort-
Voortteling. De rups, zoo veel ik w e et, is nog
onbekend.
41. P. P. R. C y l l a r i s . Linn. Spec. 750 ,9 ,2 3 4 7 .
• %
F a b r ic . Ent. Syst. III, pars 1 , p. 294, N° 122. h is -
PERlA CYLLARUS.
R osel, III, D. ie ft. p. 198, t. 3 7 , f. 3------- 5. Mas. Esper, o.
c. 1 , p. 334, b. 33. S u p p l . 8, f. 1 , 2. R o t t em b u r g in Na-
turforscher 6 ft. p. 21, P. P. R. Icarus.
Kenteeken. De vleugels blaauw met een’ fmallen witten
rand, bij fomtnige 'wordt de blaauwe kleur naar de
randen der vleugelen donkerder o f zwartachtig, vertoo-
nende zich dan als eenen zwarten zoom; de onderzijde
der voorvleugelen is graauwachtig met eenen rij zwarte
witgerande vlekjes , die van de achterfte zijn aan het
gewricht blaauwachtig groen, aan den buitenrand met
eene rij kleine zwarte witgerande flippen geteekend.
Woonplaats. In Mei tot het midden van Junij in de
tuinen en op -de weiden maar nimmer in de bosfehen.
42. P. P. R. A r g u s . Linn. Spec. 232 , p. 2347.
F a b r ic . E iit. Syst. III, pars 1 , p. 296, N ° . 128.
H e s p e r ia a r g u s . Het blaauwe Duinkapelletie. U A r •
gus bleue. D e r S t e c h g i n f t e r f a l t e r .
Esper. o. c. , i th. , f. 268, tab. 20, f. 3 , Maf. f. 5 , Fem. Dit
is de pap. idus L. Faun. Stiec. Ed. 2de, No. 1075. Sulzer
Kennz. d. Iufecten, f. 35, tab. 14; f. 87.
Kenteeken. Blaauwe vleugels , met een’ zwarten rand
en fmallen witten zoom; de vleugels van het wijije
bruin, op de achterfte vijf oranjekleurige halve maantjes.
Woonplaats Op de heide en onze duinen tn Junij
j en Julij.