
7* M. carnaria. Linn. Spec. 68, p. 2840. Fa-
bric. Ent. Syst. I V , p. 313, N° . 3. De Vleesch-
vlieg. De Bcfmetvlieg. De Brommer. L a grande
Mouche à extrémité du ventre rougeâtre. D ie
S c hm e i s z f l ie ge .
R oesel, lie D . ae S t . bl. 566, tab. 9 ,M . tab. 10, F . Reaumur,
In s . p. 422, tab. 29, f, 4— 6.
Kenteeken. De fprieten gepluimd; de oogen rood;
het voorhoofd okergeel; het borstBuk aschgraauw, overlangs
zwart gefixeept en hier cn daar met haartjes bezet;
aan hetzelve zijn wederzijds de vleugels ingeleed, die
met verfchillende kleuren, gelijk aan die van den regen-
boog, glinBeren en met zwarte aderen doortogen zijn ;
het aschgraauwe achterlijf heeft op zijne bovenvlakte eene
hriderblaauwe glanzige vlek, welke haar van alle andere
foorten in dit geflacht onderfcheidt, deze is met 2 zwarte
dwarsflrepen overtogen, voorts is het met ftijve' haartjes
bezet; de pooten zijn zwart. Lang lijn.
Woonplaats. Jn de tuinen en op allerlei vleesch.
Voedfel. Schijnt meest dierlijk te zijn.
Voortteling. Volgens r o e s e l en f r i s c h legt zij hare
eijeren op versch vleesch, uit welke denzelfden dag de
maden reeds voortkomen en in 9 dagen volwasfen zijn:
deze kruipen dan in den grond, veranderen aldaar in
poppen , blijven 9 of 10 dagen in dien Baat, wanneer
ide vlieg uit dezelve te voórfchijn komt. R e a u m u r 1. c. en
G e o f f r o y , Inf. de Par. II. p. 527, N°. 65, en bok
P £ g e e r , In f., houden deze vlieg voor levendbarende.
Eigenfchappen. Fijn van reuk, zoo dat zij daardoor
het vleesch van verre kunnen rieken. De walgelijke reuk
als
als rottend vleesch van de Fritillaria crasfa, eene Afri-
kaanfche plant, trekt deze vlieg ook tot zich, gelijk
de Ichrijver dezes dit voor eenige jaren waargenomen heeft.
8. M. CARNIVORA. Pabric. Ent, Syst. IV , p. 313.
N°. 4. De vleeschetende Vlieg.
Kenteeken. Gepluimde fprieteh, de kop zwart, de
mond roestkleurig; de borst en het fchildje behaard,
donkerbruin, noch glanzig, noch geBreept; het lijf eirond,
blaauw met eenen witten glans, aan de zijranden
met zwarte, naauwelijks zigtbare, ruitswijze blokjes ge-
teekend, van onderen donkerder; de pooten zwart.
Woonplaats. In vleesch, dat tot bederf overgaat.
Voedfel, Rottend vleesch, krengen en dergelijken.
9. M. LARDARIA. Linn, Spec. 175, p. 2840. Fa-
B r i c . Ent, Syst. IV , p, 313, N*. 5, De Spekvlieg.
Kenteeken. De fprieten gepluimd, zwart; de borst
en het lijf van dezelfde kleur, donkerbruin, ruitswijze
gevlekt, het laatBe kogelrond; de pooten zwart.
Woonplaats. Op doode dieren.
lp. M. DOMESTiCA. L in n , Spec. 69 , p. 2841,
F a b r i c . E n t . Syst. IV, p, 315. N°, 11. De Huis-
vlieg. L a Mouche cummune.
P e geer, Ins. V ï , p. 72, No. ïq , tab. 4, f. 5 , 6.
Kenteeken, De fprieten gepluimd; de oogen donkerbruin;
het borstftuk en het lijf zwart, dun behaard, het
eerhe met 5 flaauwe ftrepen; het laatfte glanzig en met
ruitjes geteekend; van onderen bleek. Lengte 3 lijnen.
Woonplaats, In huizen, Ballen en op vele andere
plaatfen, Voed