
derachtig als fegrijn ; de geheele kever ftaalblaauw; de
pooten zwart. Lengte van 7 tot 14 lijnen.
Wwnplaats. Op het vrije veld , aan zandige zon-?
achtige p'laatfen; op weiden en braakland, reeds in het
begin van Mei.
Voortteling, De paring gefchiedt in Mei; alvorens
daartoe te komen, flreelt het mannetje het wijfje ,
llrengelt zich met zijne fprieten aan de hare. Bij de
paring hangen zij eenige uren aan elkander. Om hare
eijeren te leggen, kruipt zij omtrent één duim diep in
den grond, de maskers komen na 4 weken uit; volwas-
fen en verfcheidene malen van huid gewisfeld hebbende,
kruipen zij bij de aannadering des winters in den grond
otn in eene nimf te veranderen, uit welke de kever in
Mei des volgenden jaars te voorfchijn komt.
Eigenfchappen. Bij iedere aanraking laat hij uit de
bors t, alwaar de pooten ingeleed z ijn , een Hinkend
olieachtig vocht vloeijen. De uitwerpfels gelijken naar
die der muizen.
2 . M liLö ë BREVICOLLIS. H e LWIGI.
Panzer. Fase. io , t. 15.
Kenteeken. Blaauwachtig zw art; bet lijf en de dek-
fchilden een weinig bleeker en dof fijn geflipt, de laatfle
eenigzins gerimpeld.
Woonplaats. Op weiden en zandachtige plaatfen.
CCXVJ. DE AARDVLOOKEVER. (MOR-
D E L L A .')
GeJtacht s-Kenteeken. De fprieten o f fnoer o f kam-
vormig; vier voelertjcs , de voorfle geknodst, de achterterfle
draadvormig; de kop (wanneer het vervaard is)
onder den hals gebogen; de dekfehilden , naar de tippen
nederwaarts omgekromd; voor ieder der dijen een breed
plaatje onder aan het achterlijf.
1 . M. A c u l e a t a . Linn. Spec. 2 , p. 2023. Fa-
b r ic . Ent. Syst. I , pars 2 , p. 113, No. 1. De fteke-
lige Aardvlookever. D e r g e f t a c h e l t e E r d f l o h -
k a f e r .
OuvtER. Ent. Tom. I I II, No. 64, p. 4 , P1- *> f* 1 ’ a ’ b • c*‘
SuLZER? Kennz . der Infecten, p. 16, pl. 7 » f- 4<5 et a *.
Kentceken. De kop klein, het borstfluk bol , glad
rondachtig; de dekfehilden zwart, met ingedrukte flippen;
het achterlijf eindigt in eenen fteitel; de pooten
zwart. Lengte 2 lijnen.
Woonplaats, in het voorjaar op verfcheiden foorten
van hanevoet en fchermdragende planten, in de tuinen
aan de opkomende teedere moesplantjes.
Eigenfchappen. Zij fpringen gelijk de vlooijen.
1 . M. H um e r a r is . Linn. Spec. 3 , p. 2024. Fa-
b r ic . Ent. Syst. I , pars 2 , p. 1149 No. 7» De
geelzijdige Aardvlookever. De r g e 1 b f c h u 11 e r ig e E rd-
f l o h k a f e r .
Olivier, Ent. Tomé II I, No. 64, p. 8, pl. x , f. 7 > a b* Panzer
VII, tab. 3.
Kentceken, De fprieten zw ar t, aan het einde bruin;
de kop en het borstfluk glinsterend zwart; de dekfehilden
glad, zwart en z e e r glinsterende, met eene gele
vlek aan de zijde van derzelver grondiluk; de pooten
geel. Lengte omtrent eene lijn.
K 4 Woon