
. Kenteeken. De vier vleugels geelachtig , rood gezoomd,
van den punt der voorde, tot op het midden van den
rand der achterfte, loopt eene regte purperkleurige ftreep ;
alle zijn zij met fmalle aderen doortogen.
■ Woonplaats. Op. den e ik , het duizendknoop (Poly-
gonum aviculare Z . ) en op de zuring,
i Voortteling. Zij legt hare eijren in Julij, de rupfen
komen kort daarna u it , veranderen half Augustus in pop-*
pen, en io dagen daarna verfchijnen de kapellen.
• 53* Ph. f a l c a t a r ia Linn. Spec. 202 j ’ p. 2449
F a b r ic . Ent. S y s i . III, pars 2 , p. 13 3 , N ° . 16. Pha-
l a e n a . De bruine Eenftaartriachtkapel. D e r Si che l -
f luge l .
S e p p , 6. c . , ie dj 4e ft.', p . 47, tab. i a , f. f M.^
f. 8 F . , Kleemann , Bey trage, p. 177, tab. 21, f. 6
M ., f. 7 F. Kuhn, im Naturforfcher, IXe ft., f. 96,
t tab. 1 , f. 6 F,
Kenteeken. De vleugels over het geheel donker okergeel,
met verfcheiden rijen, gegolfde donkere en lichtere
ltrepen, overlangs en dwars over dezelve heenloopende;
de voorvleugels aan de zijden als eene S uitgefneden.
Woonplaats. Aan de Hammen der eiken, witte berken,
enz.
Voortteling. De rupfen, in het begin van Julij uit de
eljeren gekropen, veranderen omtrent 14 dagen daarna in
foppen, uit welke de kapel binnen 3 weken uitkomt.
54. Ph. s am b u c a r ia . Linn. Spec. 203, p. 2449.
E a b r ic . E n t. Syst. I I I , pars 2 , p. 134 , N°. 19.
PhAPhal*
na. De Vlierkapel. Het Vliertakje. L a Souf-
frée a queue. D i e Hol lunde r f panne r .
S e p p . o. c. , ie d. 6e f t ., ie Verh. , bl. 3, tab. 6, f. «1 M., f.
12 F. R oesel, ie d. 2e f t ., bl. 492r tab. 6. Panzer XVIII,
tab. 21,
Kenteeken. De vleugels hoekig en geftaart, geel,
fomtijds zoo bleek, dat zij zich als wit vertoonen, met
twee bruine flrepen , de achterfte met twee roodbruine
Hippen aan den punt.
Woonplaats. In het laatst van Mei op de vlier- en
lirideboomen.
I Voortteling. De eijeren vindt men op de evengemelde
boomen in Julij, waaruit de rüpfen omtrent 12 dagen
daarna uitkomen; in het begin van Mei des volgenden
jaars maken zij een verblijf van ftukjes van bladeren,
met draden van hun fpinfel, aan elkander gehecht, in
hetwelk zij tot eene pop veranderen , uit welke, na verloop
van drie weken, de kapel ten voorfchijn komt.
EigenfchappeUi De ru p s , zich houdende aan de 4
achterpooten, ftrekt het lijf op de vlierboom en zoo regt
uit, dat zij zich als een dor takje vertoond;
55. Ph. lacertinaria., Linn. Spec. 204, p. 2450.
FA b r ic . Ent. Syst. III , pars 2 , p. 135, N°. 20. De
gehakkelde Meter. D e r E i d e s n a c h t f a 11 e r.
S e p p , 4e D ., 41e Verh,, bl, 139, tab, 41,
* Kenteeken. De vleugels uitgefneden, rosgeel, de voor-
fte met. twee bruine flrepen.
Woonplaats. Op de eiken. Is zeldzaam.
Voort