
Woonplaats. Langs de waterkanten. Is niet zeer gemeen.
Voortteling. De worm, uit welke het infect voortkomt,
heeft alle de deelen van een dier, en leeft in het
water.
2. L . FLAVEóLA. Linn. Spec. 2 , p. 2619. Fa-
bric. Ent. Syst. I I , p. 375, N°. 6. De geelachtige
Juffer. P Eleonore.
R o e s e l , II. D. ie St. bl. 206, tab. 5, f. 4, F.
Rente eken* De oogen groenachtig blaauw; het borst-
ftuk breed, en even als het geheele lijf groenzwart geftreept
en gevlekt; de vleugels doorfchijnend, glanzig,
met zwarte aderen doortogen, en aan den hoek van den
voorrand een langwerpig vierkant vlekje.
Woonplaats. Op.de weiden, nabij floten en wateren.
Voortteling. Gefchiedt als bij de voorgaande.
3* L . v u lg At a . Linn. Spec. 3 , p. 2620. Fa-
bric. Ent. Syifi. ill ,* p. 3 7 7 , N ° . 16, De gemeene
Juffer.
R oesee, 11. D. xe'St. bl. 214, tab. 8.
Kent'eeken. De vleugels doorfchijnende én ongevlekt;
het lijf rolrondachtig, bij fommige rood, bij andere geelachtig
met zwarte ftrepen, zoo over de lengte als breedte.
Woonplaats. Aan de ftaande wateren- en dé kanten
met biezen en riet begroeid.
Voortteling. Tegen den tijd der gedaanteverandering
klimmen de maskers uit het water, in hetwelk zij van
het ei a f, tot hunnen volkomen wasdom leven, langs
eenige waterplant op , om in eene juffer te veranderen.
4. L .
367
4. L . depressa. Linn. Spec. 5 , p. 2621. Fa bric.
Enp. Syst. I I , p. 373 5 N ° . 2. De platachtige
Juffer. L a Sylvie.
R o e s e l , II. D. ie St. bl. 207, tab. 6 , f. 4, M. en tab. 7 , f. 3.
F. Herbst, B. 2, 4e St. f. 150, tab. 47, B. f. 2.
Kenteeken. Groote bruine blinkende oogen ; het borst-
ftuk, de hals en het overige gedeelte van het voorlijf
bruin, het eerfte ter wederzijde met eene groenachtige
witte vlek; het breede bruine achterlijf naar achteren
fpits toeloopende, fraai geel gevlekt en geftreept; aan
het laatfte lid-zijn 3 fpitfe puntjes geplaatst; de vleugels
doorfchijnende, op ieder derzelve eene zwarte vlek, door
welke eene oranjegele ftreep loopt.
Woonplaats. Des zomers aan heggen en doomftruiken.
Voortteling. Gefchiedt als bij de voorgaande.
Eigenfchappen. Zij dragen het einde van hun achterlijf
een weinig naar boven gekromd.
5. L . vulgatissima. Linn. Spec. 6, p. 2621.
Fabric. Ent. Syst. I I , p. 3 7 7 , N°. 14. De zeer
gemeene Juffer. L a Justine.
R o e s e l , 11. D. ie St. bl. 206, tab. 5. f. 3.
Kenteeken. De borst geel, het lijf zwart, over het
midden en langs de zijden geel geftreept en gevlekt.
Woonplaats. Langs de waterkanten, aan de biezen
en het riet.
Voortteling. De maskers komen in het water uit de
eijeren voort, en ondergaan de verandering in eene juffer,
boven hetzelve, aan eenen rietftengel of aan eene bies.
6. L . "AENEA. Linn. Spec. S , p. 2622. Fabric.
Etfitm