a. D. Pellio, Linn. Spec. 4 , p. 1593. Fabric.
E n t. Syst. I , Pars 1 , p. 228 , N°. 5. Het Pelskevertje,
het gefpikkeld Kevertje. Le Dermeste a deux
points blancs. D e r P e l z k a f e r .
OtxviER, Ene. Tom. 1 1 , No. 9 , p. 11, pl. 2, f. i i , a, b.
Kenteeken. Het lijf is langwerpig rond , zwart; achter
op het borstfchild zijn drie witte (lippen , en op ieder
dekfchild mede eene witte ftip.
Woonplaats. In pelterijen, in opgezette dieren enz.
Voedfel. Spek en andere eetwaren.
Voortteling. Het wijfje legt hare eijeren in wollen
doffen en pelterijen, uit welken het masker kort daarna
uitkomt, dit vervelt viermaal voor zijne verandering tot
eene pop, waarna de tor gemeenlijk in Maart uitkomt.
Eigenfchappen. Hebben zij met de vorige genoegzaam
gemeen.
3. D. D o m e s t ic u s , Linn. Sp. 1 2 , p. 1594. F a b r ic .
Ent. Syst. I , Pars I I , p. 363, No. 13. 'A p a t e Lim-
batus. Het huis o f kloptorretje. L a Vrillette des tables.
D a s H a u s k a f e r c h e n .
G eoffroy, Histoire des insectes, qni se trouvent aux evnirons
de Paris. Tom. I , p. H l , pl. i-, f. 6, s, t , u, x. Byrchus.
Kenteeken. De kop klein, de fprieten rosachtig, het
borstfluk bultig, eenigzins rond, gelijk een halve kloot,
de dekfchilden geflreept; het lijf langwerpig, rolrondachtig,
bruin, fomtijds lichter of donkerder; de pooten
zwart.
Woonplaats. In de huizen , in houten befchotten, in
allerlei huisraad, en in kisten en kasten.
E i-
Eigenfchappen. Zij maken zich bekend door hun
kloppen, zeer gelijkende naar het tikken van een horo-
logie.
4. D. ViOLACEUS, Linn. Spec. 13 , p. 1594. F a b r ic .
Ent. Syst. I , Pars 1 , p. 230, N° . 16. Het blaauw-
achtig Torretje. L e clairon bleu. D e r v i o l e t blaue.
Schabk af er.
Geoffroy, Tom. I , p. 304. De geer, Inf. IV, tab. 5 , f. 13.
Kenteeken. De kop en het borstfluk ruig , de fprieten
zwart, de dekfchilden flaalblaauw, met rijen ingedrukte
flippen; het lijf van onderen blaauw; de pooten
zwart.
Woonplaats. Op bloemen , aan dorre boomflammen ,
op de bladeren der boomen, bijna geheel den zomer;
veel in dood aas.
5. D. Murinus, Linn. Spec. 18, p. 1595. Fabric.
Ent. Syst. I , Pars 1 , p. 230, N° . 14. Het muisvaal
Torretje. Le Dermeste & ëcusson Jaune. D a s Maufe-
k a f e r c h e n .
Olivier, Ent. Tom. II, No. 9, p. 8, pl. 1 , f. 3, a.
Kenteeken. De kop zwar t , de fprieten bruin, kort
en dik.; het borstfchild zwart, hier en daar rosgraauw
behaard; het ruglchildje geelachtig graauw; de dekfchilden
zwart, met eenige korte graauwe haartjes; het lijf
langwerpig, bruin en asehgraauw gewolkt, van onderen
witachtig; de poote/z zwart.
C 2 Woon