V. van het L y f , dat maar de laagte heeft van een
XXVUl'. derde ^ uims> en dus is het een der kleinken
H oofd van de Springhaanen, zynde van Kleur donker-
STUK.
Springhaan,
xviii. O 8) Hoognek - Springhaan, die bet Schild-
Sfhuiatus. je van het BorJIJtuk langer beeft dan bet
Earormige. . , ,
jigtenyf.
Door dit Kenmerk , en door de fmalte van
het Borkkuk, verfchik deeze, die ook zwart-
agtig i s , van den voorgaanden. Men vindt
hem, in ’t vroege Voorjaary aan de kanten
van Slooten en kaande Wateren, en,'volgens
G r o n o v iu s in ’t Gras, voornaamelyk der
Zandige Weiden, van ons Land (*).
V I E R D E A R T I K E L .
»
G R T L L U S A C I I E T A . Krekel.
Met twee Eorkels aan de Staart.
xix. ' (19) K rekel,' die bet Borflftuk rondagtïg beeft,
CryIto- i*’,' , , Jo 7
'Talpa. de
a a o i -K t e k e l . (ts) G r y l lu s .B i i I la , T h o r a c is f c u t e l lo A b d om in e I o n g io r e .
Syfl.Nat. X. Grylliis Eiyttis nullis, Thorace prodücto, Ab.
domine Iongiore. Faun. Suec, 6z^
(^) Helv. V o l . Y\ p. izs.
C 1 9 ) G r y llu s A c h e t a , T h o r a c e r o t u n d a t o , A l i s c a u d a t is,
E l y t r o lo n g io r ib u s / P e d ib u * a n t ic is p a lm a t is , tom e n to f i s .
Syfl.Nat. X . G r y l lu s P e d ib u s a n t ic is p a lm a t is . Faun.Suec.
619. G r y l lo t a lp * . Mo ü f f . Inf. 10 4 . A l d r . Inf. syi.
V ' E L S C H . Hecaft. I . p . 3 9 . J o n s t . Inf. T . x » , i j .
G O E D . Inf. I . T . 7 6. R A J . Inf. 0 4 , 6 7 . B L A N C K .
Hert. T . * i . f . 10 . R o e s . Inf. I I . Cryll. T. 1 4 , 1 ; . , .
F f t I J C H . Inf, XI. T. s. C A T E S B , Car, I. T, * /
de Wieken met punten en langer dan de
Dekfchilden , de Voorpotten gevingerd en
Haairig ruig.
Onder den bynaam van Ach ét a , die oudtyds
voor een Soort van Cicaden , wdke kerker
Geluid dan de anderen maakten, gebruikt werdt,
itelt L innjeus , niet oneigen, de Krekels,
en dergelyke Infekten, voor. Sommige Letterkundigen
hebben gewild, d&t Acbétce de Mannetjes,
die.knarften, waren, en Tettigonïce de
W y fje s , die geen Geluid gaven: dóch Ar,*
m io vA N D D s verbeeldt z ig , dat de Krekels
by de Grieken geen naam gehad hebben, en
dat Acbéta o f Hofrat dus verkeerdelyk, door
C a l e p in u s en A dr i a nüs J ü n i u s , g e bruikt
zy voor den naam der Krekelen. ’t Is
ondertuflchen blykbaar, dat die bcnaaming niet
dan op zulke, die een kerk Geluid maaken,
toepaflelyk zy (*).
Hoe gemakkeiyk, nu, deeze Infekten, op
het uiterïyke aanzien, van de Springhaanen te
onderfcheiden zyn: zy komen ’e r , inde mees-
te Kenmerken, mede overeen, en verfchillen,
hoofdzaakelyk, flegts door de twee Borkels
agter aan het Lyf. Die Soort, welke wy de
Mol-Krekel noemen , heeft bovendien nog een
byzondere Gekalte, welke vreemd is en haar
zelfs
By P i ï i s c ü s wordt Acbéta springhaanen vertaald
en t y König ü^ eu srctfien,
J. Deed. X. Stuk, jL 3
V.
Afdeel.
XXVIII.
Hoofdstuk.
Mol-Knkyl,