A fdeel S c h A e F f e .’r j nagenoeg even groot als die,
X X V .’ naar welke de onze ('&g. 8 ,) getekend is.
H oofd- Zyn ruigte geeft hem den Bynaam, hoewel de
STUK* geelheid van het Borftftuk en Agterlyf hem
ruim zo veel van de overigen onderfcheidt.
Omftreeks Parys, noch in Italië, lehynt hy
niet gevonden te zyn. In Sweeden onthoudt
hy zig zeldzaam, op Zandige plaatfen; doch
in Öoftfriesland heeft L i n n a j ü s hem zeef
menigvuldig waargenomen.
Murinus. ^ ^ 00^ ever die Wollig , en AJchgraaim
Muisvaaie. met zwart gewolkt is van Kleur.
Onder de grooten, niet de allergrootften ,
zegt onze Autheur, moet dit Infekt, dat in de
Paarde-Meft voorkomt, geteld worden. Het
is langwerpig, eenigermaate ruig, Afchgraauw
Koperig, met zwarte doorfchynende Vlakken*
D e Sprieten beftaan uit negen Leedjes ; de Kop
is platagtig, met Nypers aan den B e k , het
Borftftuk fmal. De Dekfchilden zyn kort, eö
van gelyke Kleur met den Kop en \ Borft-
fluk. Het Agterlyf is bruin met zwarte Vlak*
ken. De Staart heeft twee ruige Haairtjes,
en , wanneer men op ’t Agterlyf drukt, geeft
het end twee zagte, kromme, witte, door.
fchynende Hoorntjes uit.
D e Heer G e o f f r o y heeftverfcheideRoof.
kevers
(2) S.taphylinus pubescens cinereus mgro-nebulofus. Fam,
Stiet. 602,
kevers, die ruig waren en gewolkt; onder an-
deren een in de Koedrek waargenomen; een
ander dien hy de Fluweelagtige noemt, wegens
zyne Wolligheid.; één daar hy den naam van
le Staphylin Bourdon aan geeft, om dat dezelve
, van vooren en van agteren met Goudgee-
le Haairtjes bezet zynde, zeer naar een Hommel
ge lyk t: en eindelyk eene Soort, die den
Kop geel heeft. Die Hommelagtige, zeldzaam
omftreeks Parys, was, naar de kant van
Bondy, omtrent een Duim lang gevonden ( * ) .
(3) Roof kever die Wollig is met Afcbgraau' m.
we banden, hebbende de Cypers zo lang^tiTgroote
als den Kop. . mS V iu.
Fig. :,
Schoon alle de Roofkevers wel Nypers hebb
en , zyn dezelven in deeze doch by uitftek
groot, en zulks g eeft’er denBynaam aan. Hy
is tevens een der grootften van dit Geflagt;
waar in, derhalve, deEigenfchappen van deeze
Infekten beft waar te neemen zyn. Men vindt-
ze in de Boflchen, alwaar zy van andere Infekten
keven , en zy kunnen zelfs, als menze
on-
(*) Hiß. des Inf. env. Paris. Tom. I. p. 352, 363.
(3) Staphylinus pubescens niger, faseiis cinereis , Maxillis
lougitudine Capitis. Syß. Nat. X. Staphylinus ater giaber r
Maxillis longitudine Capitis. Faun. Suec. 603. Staphylinus major
totus niger. B. a j . Inf. 109.11. 1. Scarabams majusculus
niger, Forcipibus infeftis. LIST. Loq. 391, M a u i ï , Inf.
J O N S T. Inf. T. XVII. f. I , 2 f 3,
A fd e e l *
XXV.
HOOFDSTUK.
I. Deel . X. Stu k.