V.
A fdeel.
XXVIII.
H oofdstuk.
deeze Springhaanen in Europa zo zelden krygf.
De Jaaren 1730 en 1748, evenwel, zyn kore
op elkander gevolgd, en van de verwoefting,
die zy inldit laatfte aanregtten, hebben veelen
onzer Tydgenooten , uit Berigten, nog gebeu-
genis. De grootfte fchóolen, daar van, by ons
in ’t Najaar komende, deeden weinig fchade,
en verdweenen, met deü Winter, t’eenemaal;
maar in Duitfchland , inzonderheid naar den
kant van Hongarie , was het erger gefteld,
doordien de ichoolen o f zwermen van Springhaanen,
inde Herfft van 1747 uit Walachie
en Moldavië in Zevenbergen gekomen, aldaar
hunne Eijeren leidden, die in ’t Voorjaar 1748
Jongen voortbragten : weshalve de Keizerin*
Koningin daar omtrent, den 25 Juny 1749*
een Patent deedt uitgeeven, waar in , boven
en behalve eene befchryving dier Infekten,
ook van de bovengemelde Middelen, als ter
uitroeijing dienftig zynde, gefproken wordt:
gelyk ook van dezelven, by hoopen famen-
gevoegd , met Stroo te verbranden , o f in
Greppels met Aarde toe te dekken, en dus
te doen fmooreu(*).
Deeze en dergelyke Middelen waren in die
Zomer van grooten dienft voor de Ingezetenen
van Ooltenryk, alwaar men dat Ongediert,
op veele plaatfen, wift te verjaagen o f te vernielen:
doch in de'Maand September kreeg
men
t n P ZiC Eure^ eht Merc“r'lU!> I74-». l h Deel. blad», 10.
men dien aangaande droevige Berigten, zo uit
Bohemen en Silezie, als uit Frankenland en
Beijeren. Z y zwerven veel van de eene plaats
naar de andere, en eenigeh waren ’e r, die op
een verfchrikkelyke wyze daar door leeden.
Dus was by JVurtzburg, in ’t laatfte dier Maand,
een zo groote menigte van Springhaanen te
voorfchyü gekomen, dat ’er het Aardryk, wel
een Duitfche Myl in de breedte, door bedekt
werdt. Daarentegen werdt den 21 , zynde
Zondag, te Windsheim, ook in Frankenland',
een Dankzegging in de Kerken gedaan, wegens
de Verloffinge des Lands van die fchadelyke
Bezoeking. In verfcheide deelen van Bohemen
en Moravie , en inzonderheid in Lithau-
wen, was men ’e r , in ’t volgende Jaar, nog
vreezelyk mede geplaagd.
’ t Is geenszins te verwonderen, dat in die Landen,
welke digt aan Tartarie leggen, alwaar
deeze Springhaanen hunnen oorfprong hebben,
dezelven gewoonlyker by fchoolen komen:
doch het blykt niet, van waar die Springhaanen
gekomen zyn , door welken de Zuidelyke
deelen van Vrankryk , Provence en Langue-
dök, in ’ t jaar 1613, zo fchrikkelyk gehavend
werden. Dit is z e k e r , dat men in Spanje,
tneermaalen, geheele HeJrlegers van deeze Infekten
heef t , die ’er op een deerlyke wyze
huishodSen, en buiten twyfel afkomftig zyn
uit Afrika of Arabie.
Dé oude Hiftoriën befchryven ons deerlyke
I» Deel. X. Stuk. F Vcr-
V.
Afdeel.
xxviir.
Hoofdstu
k 4