V. onvoorzigtig aanvat, met de Nypers iémand
XX\£L' befchadigen. Deeze Soort is in de Jong*
H oofd, heid Wollig , over de Dekfchilden en LyfJ
stu k . doch ouder wordt dezelve glad en geheel
zwart. Men vindtze in ons Land van die
grootte en geftalte, als hy is afgebeeld.
Veele noemen deezen de Groote Roofkever
en de Heer G eof f roy de Groote gladde
(*)• Hy merkt aan, dat de Sprieten uit elf
Leedjes famengefteld zyn, waar van het eerfte
veel langer dan de anderen is, en dit doet de*
zelven z ig , zegt h y , als geknakt vertoonen ,
het welk gemeen is aan alle de Soorten van dit
Geflagt. In deeze Soort verdunnen zy naar ’t
end toe , en hetuiterfteLeedje is als Halfmaans-
wyze uitgefneeden. De Vleugeltjes o f Wie.
ken, die onder dé kórte Dekfchilden famenge-
vouwen leggen , worden , ontplooid zynde,
vry groot, zo dat het Infekt met gemak kan
vliegen. Men vindt het in de BolTchen en in
de Tuinen, meed op donkere en vogtige
plaatfen, omtrent een Duim lang.
Érphropti-i Roofkever die wtórt is , met de BekfchiU
rus. den en Pooten ros.
Met ioode
Een zodanigen, van ruim de helft dier lang.
(*) Ée grand Sfaphylin hoir liffe. Hiß, dts Inf, Tom. I, p,
3<Jo.
(4) Staphylinus ater, Elytris Pedlbusque rnfis. Faun. Sueó.
604. Scarabsu» rapax, Elytris brevibus. F jeu s g h. In/. %
T. is.
t c , heeft gedagte Autheur omflreeks Parys VÖ
ontdekt, en genoemd Roofkever met Roeft- AFÖEEh<
kleurige Dekfchilden. Doktor S c o p o L 1 vondt HoofdI
denzelven ook in Italië, en wy hebben z e , stuk.
hier te Lande , insgelyks. Men betrekt daar
toe dien Roofkever , welken F r i s c h be-
fchryft en af beeldt, die opgemerkt heeft, daG
men dezelven tot dus verre onder de Oorwormen
hadt gerekend, doch ten onregte, de»
wyl zy de Nypers aan ’t agter-end niet hebben;
maar de Worm, waar uit zy voortkomen,
is daar mede voorzien.
„ Deeze Worm, zegt hy, rooft zo fterk, Het Masker,
„ als vervolgens de Kever doet. In ’t begin
, , is dezelve, inde twee Vervellingen, gfchèel
„ w it , hebbende het Staart-end Vörkagtig:
„ maar, by de derde Vervélling , krygen de
„ Ringen van het L y f , op de Rug, Kaftanje-
, , bruine Schilden; de Kop wordt zwartbruin,
„ als ook het Borftftuk : dat rond gaat tot aaü
„ de Pooten toe. De Vork o f Gaffel wordt
„ aan de Staart een Tang, waar mede hy den
„ roof ook van agteren vaft kan houden, en
„ onder die Tang gaat uit het Agterlyf als een
„ föort van Voetje o f Pen, dat ik in dergely-
„ ke langlyvige Wormen den Voortfchuiver
„ gewoon ben te noemen, om dat zy zig als
j, daar mede voortzetten, by gebrek van Ag*
„ terpooten. In Juny veranderen zy in Pop-
„ pen, die in ’t eerfi: wit zyn, en vervolgens
„ bruin worden, hebbende aan den rand van
I. Deel, X. Stuk, G de
siiiii 11